is een mineraal, dat door H. E. van Nordenskiöld voor het eerst beschreven en naar de scheikundige P.
T. Cleve genoemd werd. Het komt, ingesloten in veldspaat, voor te Garta bij Arendal in Noorwegen. Het kristalliseert in het reguliere stelsel (kubus, rhombendodekaëder en octaëder).
Gewoonlijk vindt men het in de vorm van regelmatige korrels van ijzerzwarte, matte kleur. Zij zijn ondoorzichtig, de hardheid bedraagt 5,5, het s.g. 7,49. Het behoort tot de radioactieve stoffen; door Ramsay werd er helium in ontdekt waaraan het bijzonder rijk is. Volgens een analyse van Lindström bevat het 42,04 pct uraniumoxied, 6,87 pct ytteraarde, 3,47 pct erbiumsesquioxied, 2,33 pct ceriumoxied, 1,05 pct ijzeroxied, 4,76 pct thoriumoxied, 23,89 pct uraniumoxyduul, 11,31 pct loodoxied, 4,28 pct water.