sieur (Amiens 18 Dec. 1610 - Parijs 23 Oct. 1688), is in zekere zin de grondvester van de philologie der middeleeuwen. Zijn hoofdwerk met betrekking tot de Latijnse filologie is Glossarium adscriptores mediae et infimae latinitatis (3 dln, Parijs 1678), dat hij op grond van de lectuur van gedrukte, maar ook alleen in handschriften bewaarde bronnen met grenzenloze vlijt en werkkracht bewerkte.
Dit werk is herhaaldelijk gedrukt, door anderen aangevuld en omgewerkt, totdat L. Favre in 1882-1888 te Noirt een nieuwe „Ducange” in 10 dln deed verschijnen, die tot op heden een onmisbaar hulpmiddel is voor de studie van Latijnse geschriften uit de middeleeuwen. Daarnaast kan Ducange ook de schepper der Byzantinistiek genoemd worden. Naast de uitgave van vele Byzantijnse auteurs zweefde hem een dergelijk werk voor de Griekse schrijvers der middeleeuwen voor ogen als hij voor de Latijn schrijvende had geschapen. Van dit Glossarium ad scriptores mediae et infimae graecitatis zijn slechts 2 dln in zijn sterfjaar verschenen (herdr. i8go-’gi). De Union Académique internationale geeft sinds 1926 uit het Archivum latinitatis tnedii aevi, dat kortweg Bulletin Ducange genoemd wordt, ter bevordering der door hem begonnen lexicografische studies.Lit.: Hardouin, Essai sur la vie et sur les oeuvres de D. (1849); L, Feugères, Étude sur la vie et les ouvrages de D. (Paris 1852).