is een aan het Italiaans ontleende benaming, aanvankelijk gebezigd voor de comische en vaak ruwe tonelen uit het boerenleven, door Pieter van Laer (1590-1642) en zijn volgelingen te Rome in de trant der Bruegels geschilderd. Het woord is ontleend aan Van Laer’s lichaamsbouw: „il bamboccio”, de dikzak.
Gedurende de 17de eeuw heetten al dergelijke genrestukken „bambocciaden”; ze werden met recht als een specialiteit der Nederlandse schilders beschouwd.