Hongaars dichter en prozaschrijver (Kohany 30 Mei 1786 - Pest 25 Juli 1864), bepaalde zich wegens zijn wankele gezondheid en vooral ook op aansporing van Kazinczy tot de beoefening der letteren. Zijn Fabels werden in 1820 met bijval ontvangen.
Zijn romans en verhalen, die hij in tijdschriften plaatste, waren indertijd populair. In zijn sociale roman Het Huis Bélteky (2 dln, 1832), vinden we beschreven, hoe een representant van de adel alle pogingen aanwendt om de maatschappelijke hervormingen te bestrijden. De compositie is tamelijk onbeholpen, de stijl middelmatig, de ideeën, er in uitgesproken, vonden echter een brede kring van aanhangers. Aan het staatkundig leven nam Fay ook deel. Tot aan het optreden van Kossuth (1840) was hij in het comitaat Pest, dat hij in 1835 ook op de Rijksdag vertegenwoordigde, de woordvoerder der oppositie. Hij hielp de Hongaarse schouwburg stichten te Ofen zomede een spaarkas te Pest.Bibl.: Szepirodalmi összes munkai (8 dln, Pest 1843, verzamelde werken, met 2 suppl. dln).
Lit.: P. Erdélyi, A. F. (Budapest 1890); F. Badics, A. F. (Budapest 1890).
Lucas FAYDHERBE
(ook geschreven Fayd’herbe of Faid’herbe), Vlaams beeldhouwer en bouwmeester (Mechelen 19 Jan. 1617 - 31 Dec. 1697), genoot van 1636-1640 zijn kunstvorming in het atelier van Rubens, van wie hij op 5 Apr. 1640 een lovend getuigschrift ontving. Hetzelfde jaar vestigde hij zich als vrijmeester in zijn geboortestad.
Zijn loopbaan kan in drie tijdvakken ingedeeld worden. In het eerste (1636-1645) behandelt hij in hoofdzaak het ivoor; slechts enkele grote beelden zijn met zekerheid bekend. Het tweede tijdvak (1645-1660) vangt aan met de versiering van de Begijnhofkerk te Mechelen en nu volgen de opdrachten in sneller tempo: borstbeelden in marmer en terra-cotta, pijlerbeelden, groepsbeelden, reliëfs en altaren. Hij werkte in deze tijd ook mee aan de bouw van de St-Michielskerk te Leuven. Het derde tijdvak opent met het Cruesen-monument in S. Rombouts te Mechelen en wordt gekenmerkt door prachtige grafmonumenten (Modave, Trazegnies), grootse reliëfs (O. L. V. van Hanswijk te Mechelen), groepsbeelden enz., terwijl hij tevens als architect werkzaam is te Mechelen : de kerken Leliëndaal en O. L. V. van Hanswijk en de commanderij Pitzenburg. (De Begijnhofkerk te Brussel is waarschijnlijk ten onrechte aan hem toegeschreven.)
Hij was een geducht tegenstander van het oude corporatiestelsel. In 1656 kwam hij in conflict met het S.-Lucasgilde en in 1684 was hij de eerste ondertekenaar van een memorie, gezonden aan de Mechelse stadsoverheid en strekkende tot het doen inrichten van een stadsacademie te Mechelen.
Zijn kunst gaat uit van de schilderkunst. Zonder een slaafse navolger te zijn, stond hij onder de invloed van Rubens en zijn zin voor het picturale in het beeldhouwwerk blijkt ook hierdoor, dat hij later Jacob de Hornes opdracht gaf, sommige van zijn werken eerst grauw-in-grauw te schilderen. Hij slaat soms over tot het theatrale en gewrongene, zonder het eigenlijk dramatische te bereiken, maar zijn rijpste werken behoren toch tot het beste, wat de Barok in Vlaanderen heeft voorgebracht. Als architect is aan hem de typisch Mechelse barokgevel in de 2de helft van de 17de eeuw te danken. In O. L. V. van Hanswijk beproefde hij een eerste versmelting van een bouwwerk dat langs een lengte-as was opgetrokken en een met centraal georiënteerde plattegrond.
Lit.: J. H. Plantenga, L’Architecture religieuse du Brabant au XVIIe siècle (1926); Br. Libertus, Lucas Fayd’herbe (’s-Gravenhage Antwerpen 1938).