Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Zwangerschap

betekenis & definitie

Zwangerschap (graviditas) is die toestand van het vrouwelijk individu, welke bij de ontvangenis (conceptie) een aanvang neemt, en bij de geboorte eindigt. De eerste is het gevolg van een vruchtbare paring. De bevruchting van het ei geschiedt gewoonlijk in den eijerleider, waaruit het waarschijnlijk op den 12den tot 14den dag nadat het den eijerstok verlaten heeft, de baarmoeder bereikt. Hier wordt het gevoed, neemt toe in wasdom en komt gedurende den loop der zwangerschap (bij den mensch 40 weken) tot rijpheid.

Wanneer bij de paring slechts één eitje bevrucht wordt, heeft men eene enkelvoudige, zoo er meer dan één bevrucht worden, eene meervoudige zwangerschap. Het grootste getal vruchten, dat zich bij den mensch kan ontwikkelen, bedraagt 5 of 6. Tegelijk met de ontvangenis hebben bij de baarmoeder belangrijke veranderingen plaats, bestaande in een vermeerderden toevoer van sappen en in den toenemenden groei der weefsels. Het slijmvlies van de baarmoeder zwelt op, erlangt meer bloedvaten en verkrijgt een fluweelachtig voorkomen. Zij doet het buitenste eivlies (membrana decidua) ontstaan. Met dat vlies komt het ei bij het verlaten van den eijerleider in aanraking en alzoo in het naauwste verband met de baarmoeder, dewijl het door het eivlies de voedende stoffen ontvangt. Ook de spieren van de baarmoeder ontwikkelen zich door de vorming van talrijke gladde spiervezels. Hierdoor neemt de omvang van de baarmoeder toe tegelijk met den groei der vrucht. De baarmoeder, vóór de ontvangenis 6 tot 8 Ned. duim lang en 4 tot 5 Ned. duim breed, bezit tegen het einde der zwangerschap eene lengte van 20 tot 27 en eene breedte van 15 tot 20 duim.

Terwijl hare ruimte vóór de de zwangerschap l1/2 Ned. teerlingduim groot is, bedraagt zij tegen het einde daarvan omstreeks 680 Ned. teerlingduim. Het scheedegedeelte van de baarmoeder vertoont zich tijdens de zwangerschap losser en vochtiger en veel korter, en de aanvankelijk dwarsche baarmoedersmond erlangt eene meer ronde gedaante. In de beide eerste maanden der zwangerschap is nog geen grooter omvang van den onderbuik waar te nemen; slechts het scheedegedeelte van de baarmoeder bevindt zich wat lager en is wat meer naar voren gerigt. In de derde maand begint de baarmoeder te rijzen en in de vierde ontvangt de onderbuik eenige welving, terwijl men alsdan gewoonlijk een bepaald geruisch (baarmoedergeruisch), door den bloedsomloop veroorzaakt, kan waarnemen. Tegen het einde van de vijfde maand gevoelt de zwangere gewoonlijk voor de eerste maal de beweging der vrucht, waarna men ook de hartklopping van het kind kan hooren. In de zevende maand rijst de baarmoeder ter breedte van 2 of 3 vingers boven den navel en in de achtste maand tot het midden tusschen den navel en het hart.

De navelgroef wordt inmiddels vlakker en verdwijnt eindelijk geheel en al. In de negende maand doet de baarmoeder den hartkuil verdwijnen, doch omstreeks 3 of 4 weken vóór de bevalling daalt het bovenste gedeelte der baarmoeder tot het midden tusschen den hartkuil en den navel. Bij herhaalde zwangerschap reikt het bovenste gedeelte van de baarmoeder wegens vermeerderde slapheid van den buikwand niet zoo hoog, maar helt sterker over naar voren. In de geslachtsdeelen wordt gedurende de zwangerschap bij zwelling een verhoogde, warmtegraad opgemerkt, alsmede eene vermeerderde afscheiding. De borsten nemen reeds in de eerste maanden toe in omvang, worden steviger en gevoeliger, en de bloedvaten treden er duidelijker onder de huid in blaauwe lijnen te voorschijn; de tepels worden langer en de tepelkringen allengs donkerder van kleur.

Groot is doorgaans de invloed der zwangerschap op het zenuwgestel. De prikkelbaarheid van het geheele ligchaam is verhoogd, en dikwijls ontstaan hierdoor stoornissen in de gewone gemoedsgesteldheid. De zwangere klaagt dikwijls over huivering, opstijgende hitte, loomheid, onaangenaamheid van gevoel en zwakheid. Zij betoont nu eens eene ongewone vrolijkheid, dan weder eene verregaande ergerlijkheid, nu eens een slecht humeur, dan weder eene blijvende zwaarmoedigheid. Ook de slaap is onrustig. De bloedvorming heeft een krachtig verloop, zoodat zich dikwijls verschijnselen openbaren, door overvulling van bloed voortgebragt, zooals: congestie naar het hoofd en naar de borst en hieruit voortvloeijende hoofdpijn, duizeling, hartklopping, beklemdheid enz. Vooral in het begin der zwangerschap zijn gebrek aan eetlust, walging, braking, afkeer van bepaalde spijzen en een trek naar ongewone, soms oneetbare dingen en vermeerderde speekselafscheiding zeer gewone verschijnselen. Dit alles echter brengt geen nadeel aan de voeding.

De talrijke verschijnselen, die het begin en den loop der zwangerschap aanwijzen, hebben voor den diagnostiek eene zeer verschillende waarde, Tot de onzekere teekenen van zwangerschap behooren het algemeen gevoel van onwélzijn, de afwisseling van koude en hitte, loomheid in de leden, lastigheid van humeur, hoofdpijn en duizeling, welke zich in de eerste en tweede maand der zwangerschap vertoonen. Van meer belang zijn reeds walging en braking, inzonderheid des ochtends. Tot de meest waarschijnlijke teekenen der zwangerschap behoort het ophouden der maandelijksche zuivering. Intusschen kan dit laatste evenzeer door een ziekelijken toestand ontstaan, terwijl men ook wel heeft opgemerkt, dat de menstruatie na de zwangerschap nog een- of tweemaal terugkeerde. Desgelijks behooren de eigenaardige veranderingen van de borsten tot de waarschijnlijkste teekenen der zwangerschap, maar evenmin tot de zekere.

Van grooter gewigt is het zwellen van den onderbuik met de daarmede verbondene, boven reeds beschrevene verschijnselen, hoewel men ook hierbij voorzigtig moet wezen. Tot de zekere kenmerken der zwangerschap behooren de harttoonen der vrucht, doch deze kan men gewoonlijk niet vóór de tweede helft der zwangerschap hooren, — voorts de bewegingen der vrucht, wanneer deze niet slechts inwendig door de moeder, maar ook uitwendig met de hand worden waargenomen. Dit teeken kan echter ook bij de levende vrucht geheel en al ontbreken. Zekerheid van tweelingen is alleen te verkrijgen door het waarnemen van beider afzonderlijke harttoonen.

Tot het berekenen van den duur der zwangerschap volgt men verschillende wegen. Het oogenblik der conceptie is in den regel onbekend en daarenboven hangt de bevalling ook ongetwijfeld veel meer af van de laatste menstruatie; zij is namelijk te verwachten, wanneer deze, negenmaal uitblijvende, voor de tiende maal zou terugkeeren. Om alzoo den bevallingsdag te bepalen, rekent men drie maanden sedert de laatste menstruatie terug en voegt er daarna zeven dagen bij. Daar het eerste gevoel van het leven der vrucht gewoonlijk valt tusschen de 18de en 20ste week der zwangerschap, rekent men ook wel, dat 20 tot 22 weken daarna de bevalling zal plaats hebben. Naauwkeuriger berekening is niet wel mogelijk.

Het is voor zwangere vrouwen van belang, dat zij zoo veel mogelijk volharden in hare gewone levenswijs. Voorts werkt eene opgeruimde, gelijkmatige gemoedsgesteldheid hoogst gunstig op het verloop der zwangerschap, terwijl tevens het genot van de vrije lucht en eene matige beweging zeer zijn aan te raden. Zij moeten daarentegen concertzalen, schouwburgen en kerken vermijden en inzonderheid alle vermoeijende bewegingen, zooals dansen, zwaar tillen enz. Ook dienen zij zich te spenen van moeijelijk te verteren of sterk gekruide spijzen en verhittende dranken. De stoelgang moet behoorlijk onderhouden en zoo noodig door zachte purgeermiddelen (ricinus- of wonderolie) bevorderd worden. Hare kleeding moet aan borst, buik en voeten de vereischte warmte verschaffen en tevens niet zoo naauw zijn, dat zij ergens drukking veroorzaakt, zoodat het gebruik van keurslijven of corsetten ten sterkste moet worden afgekeurd. Inzonderheid moet men zorgen, dat de borsten vrij blijven van elke wrijving, terwijl het van belang is, in den laatsten tijd der zwangerschap de gevoelige tepels met brandewijn te wasschen.

Niet altijd heeft de zwangerschap een natuurlijk verloop. Als onnatuurlijke zwangerschap vermelden wij: de buitenbaarmoederzwangerschap (graviditas extra-uterina), wanneer het bevruchte ei de baarmoeder niet bereikt, maar daarbuiten zich ontwikkelt, — de vleeschklompzwangerschap, wanneer de behoorlijke ontwikkeling der vrucht achterblijft, — en de te kort durende zwangerschap (ontijdige bevalling), wanneer de geboorte plaats heeft vóórdat de vrucht tot rijpheid gekomen is. De buitenbaarmoederzwangerschap brengt zoowel het leven van de moeder als van het kind in groot gevaar. Daarbij ontwikkelt zich het ei nu eens in den eijerstok, dan weder in de eileiders of ook wel op deze of gene plaats der buik- en bekkenholte. Opmerkelijk is het, dat de baarmoeder ook bij eene buitenbaarmoederzwangerschap toeneemt in omvang.

De ontwikkeling van het ei heeft voorts plaats op dergelijke wijze als bij de gewone zwangerschap; het erlangt zijne voedende sappen uit de naastliggende weefsels, die ruimer van bloedvaten worden voorzien. Toch eindigt zij meestal met den dood der moeder, niet zelden reeds in de eerste maanden der zwangerschap. Zeer zelden blijft de vrucht zonder geboren te worden op dezelfde plaats, sterft weg en verandert in een zoogenaamd steenkind (lithopaedion) of wordt door abscesvorming en ettering verwijderd. Hoogst zelden wordt in zulke omstandigheden door eene tijdige operatie het leven van moeder en kind behouden.