Zsedényi (Eduard), een Hongaarsch staatsman, geboren in 1805 te Leutschau, zag zich in 1833 tot volksvertegenwoordiger gekozen en trad sedert dien tijd op als een der voornaamste leden van de regéringspartij. Op den Landdag van 1839—1840 stond hij aan haar hoofd. In 1848 werd hij „Ministerialrath” aan het Koninklijk Hof en begaf zich met keizer Ferdinand naar Innsbruck, doch keerde weldra tot het ambteloos leven terug, toen Jellasjisj de overhand erlangde.
Op de Conventie der Evangelische Augsburgsche confessie te Kasmark kwam hij met kracht in verzet tegen het Protestantenpatent en moest deswege onderscheidene maanden in de gevangenis doorbrengen. In 1860 hervatte hij zijne staatkundige loopbaan als Hofraad in de Hongaarsche Hof kanselarij, maar legde tegelijk met den Hofkanselier baron Nïkolaus Vay die betrekking neder, doch bleef van 1865 als een der uitstekendste leden van de Déak-party en later van de liberale partij met ijver werkzaam. Hij wordt zeer gewaardeerd om zijne bekwaamheid op financieel gebied en is sedert 1875 hoofd-inspecteur der Protestantsche Kerk in Hongarije.