Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Zimmermann

betekenis & definitie

Zimmermann. Onder dezen naam vermelden wij:

Johann Georg, ridder von Zimmermann, een beroemd geneesheer en wijsgeerig schrijver, geboren, te Brugg in het Zwitsersche canton Aarau den 8sten December 1728. Hij studeerde te Göttingen in de geneeskunde en promoveerde aldaar op eene dissertatie: „De irritabilitate (1751)”, die den grondslag legde voor zijne vermaardheid. Na eene reis door Holland en Frankrijk werd hij stadsgeneesheer te Brugg en schreef: „Ueber die Einsamkeit (1755; 2de druk 1784—1785, 4 dln)”, — „Vom Nationalstolz (1785 en later)”, — en „Von der Erfahrung in der Arzneikunst (1764, 2 dln; 3de druk, 1831)”. In 1768 zag hij zich benoemd tot eerste-lijfarts van den Koning van Engeland te Hannover, en Frederik de Groote riep gedurende zijne laatste ongesteldheid zijn bijstand in. Zimmermann maakte de gesprekken, met dien Vorst gehouden, openbaar in het geschrift: „Ueber Friedrich d. Gr. und meine Unterredung mit ihm (1788)”. Ook gaf hij eene: „Vertheidigung Friedrichs d. Gr.

gegen den Grafen Mirabeau (1788)” en „Fragmente über Friedrich d. Gr. (1789, 3 dln)” in het licht. Ziekelijkheid en hartstogtelijke gevoeligheid gaven bij hem aanleiding tot eene sombere wereldbeschouwing, zoodat zijne laatste geschriften niet weinig afbreuk deden aan zijn vroegeren roem. Hij overleed den 7den October 1795.

Eberhard August Wilhelm von Zimmermann, een verdienstelijk beoefenaar der aardrijkskunde, der natuurlijke historie en der wijsbegeerte, geboren te Uelzen in Hannover den 17den Augustus 1743. Hij studeerde te Göttingen en te Leiden, werd in 1766 hoogleeraar in de natuurkunde aan het Carolinum te Brunswijk, volbragt onderscheidene wetenschappelijke reizen in Engeland, Italië, Frankrijk, Rusland en Zweden, werd vervolgens in den adelstand opgenomen, zag zich in 1801 tot geheim staatsraad benoemd, en overleed den 4den Junij 1815. Van zijne geschriften vermelden wij: „Geographische Geschichte der Menschen und der vierfüszigen Thiere(1778— 1783, 2 dln)”, — „Ueber die Kompressibilität und Elasticität des Wassers (1779)”, — „Frankreich und die Freistaaten von Nordamerika (1795)”, — „Allgemeine Uebersicht Frankreichs von Franz I bis auf Ludwig XVI (1800, 2 dln)”, — en vooral het „Geographische Taschenbuch (1802—1813, 12 jaargangen)”, waarvan: „Die Erde und ihre Bewohner (1810—1813, 5 dln)” een uittreksel is.

Ernst Zimmermann, een verdienstelijk godgeleerde, geboren te Darmstadt den I8den September 1786. Hij studeerde te Gieszen in de letteren en godgeleerdheid en werd in 1805 predikant te Auerbach aan de Bergstrasze, waar hij een aanvang maakte met zijne uitgave van Eurípides (1808—1815,4 dln). Voorts werd hij in 1809 diaconus te Groszgerau, in 1814 Hofdiaconus te Darmstadt en in 1816 Hofprediker. Hij stichtte de: „Allgemeine Kirchenzeitung” en de „Allgemeine Schulzeitung”, en zijne leerredenen werden in 1815—1821 in 8 deelen ter perse gelegd. Hij overleed den 24sten Junij 1832. — Zijn broeder Karl, geboren te Darmstadt den 23sten Augustus 1803, werd in 1842 Hofprediker aldaar en in 1847 prelaat, en heeft zich bekend gemaakt door de stichting der Gustaaf-Adolf-Vereeniging, door het voortzetten der beide door zijn broeder geredigeerde bladen en het stichten van het: „Theologisches Literaturblatt”. Voorts gaf hij leerredenen in het licht, alsmede: „Luthers Leben (2de druk, 1855)”, — „Geschichte des Gustav-Adolf-Vereins (7de druk, 1867)”, — „Tabea, oder die Frauenvereine der Gustav-Adolf-Stiftung (1864)”, — „Beiträge zur vergleichenden Homiletik (1866)”, — en „Die Bauten des Gustav-Adolf-Vereins in Bild und Geschichte (1859—1876, 2 dln)”. Hij ontving in 1872 zijn emeritaat en overleed den 12den Junij 1877. Uit zijne nalatenschap verscheen; „Der Gustav-Adolf-Verein nach seiner Geschichte, seiner Verfassung und seinen Werken (1878)”.

Clemens von Zimmermann, een verdienstelijk historie- en portretschilder, geboren te Düsseldorf den 8sten November 1789. Hij bezocht met Cornelius aldaar de lagere school, werd in 1804 leerling der Académie van Schoone Kunsten in zijne geboortestad, in 1808 van die te München, in 1815 directeur van de school voor Schoone Kunsten te Augsburg, volbragt in het daarop volgende jaar eene reis naar Italië, zag zich in 1825 benoemd tot gewoon hoogleeraar aan de Académie te München en nam voorts deel aan de vervaardiging der verschillende kunstwerken, door koning Lodewijk I verordend. O.a. schilderde hij met anderen in den tijd van 10 jaar naar ontwerpen van Cornelius de fresco’s in den corridor der Oude Pinacotheek. Van zijne overige kunstgewrochten noemen wij de schilderstukken in de eetzaal des Konings, alsmede talrijke doeken in openbare en bijzondere verzamelingen. In 1846 werd hij directeur van het Koninklijk Centraal Muséum, bekleedde deze betrekking tot 1865 en overleed te München den 25sten Januarij 1869.

Johann August Zimmermann, een verdienstelijk bevorderaar van het onderwijs in Oostenrijk en geboren te Bilin in Duitsch Bohemen den 14den Mei 1793. Hij studeerde te Praag in de regten onder Bolzano, aan wiens vrijzinnige rigting hij getrouw bleef, en in de wijsbegeerte, en werd in 1817 leeraar aan het gymnasium te Iglau en in 1822 hoogleeraar aan dat te Praag. Sedert 1844 was hij met zijn vriend Exner lid van de commissie van onderwijs, en later bij het ministérie van Onderwijs te Weenen ijverig werkzaam voor de hervorming der gymnasia. In 1849 ontving hij wegens ongesteldheid pensioen en vestigde zich in de nabijheid van Praag, waar hij zich bezighield met de studie der wijsbegeerte en den 25sten April 1869 overleed. Hij heeft onderscheidene werken in het licht gegeven en onder het conservatief beheer van Metternich veel gedaan voor de ontwikkeling van het onderwijs in Oostenrijk.

Balthasar Friedrich Wilhelm Zimmermann, een Duitsch dichter en geschiedschrijver, geboren te Stuttgart den 2den Januarij 1807. Hij bezocht het gymnasium aldaar, voorts het seminarium te Blaubeuren en de theologische school te Tübingen en woonde van 1830 tot 1840 als privaatdocent te Stuttgart. In 1831 gaf hij een bundel „Gedichte (3de druk, 1854)” in het licht, in 1832 het treurspel „Masaniello”, in 1834 „Amors und Satyrs (eene verzameling novellen)” en de novelle: „Fürstenliebe”, — voorts: „Geschichte Würtembergs (1835—1837, 2 dln)”, — „Befreiungskämpfe der Deutschen gegen Napoleon (1836; 3de druk, 1859)”, — „Prins Eugen von Savoyen und seine Zeit (1837)”, — en „Geschichte der Hohenstaufen (1838; 2de druk, 1865)”. In 1840 werd hij diaconus te Dettingen en Urach en schreef er zijn merkwaardig werk: „Geschichte des groszen Bauernkriegs (1840—1844 , 3 dln; 2de druk, 1856)”. In 1847 keerde hij als hoogleeraar in de geschiedenis en Duitsche letterkunde aan de polytechnische school te Stuttgart terug, zag zich in 1848 afgevaardigd naar de Nationale Vergadering, waar hij plaats nam aan de linker zijde en woonde, nadat hij in 1850 door een ministerieel besluit van zijne betrekking aan de polytechnische school was ontheven, als letterkundige te Stuttgart, totdat hij in 1854 predikant werd te Leonbronn en in 1864 te Schnaitheim. Van zijne geschriften vermelden wij nog: „Die deutsche Revolution (2de druk, 1851)”, — „Die Geschichte der englischen Revolution (2de druk, 1854)”, — „Die englische Revolution (2de druk, 1852)”, — „Weltgeschichte für gebildete Frauen und Jungfrauen (1854, 2 dln)”, — „Der deutsche Kaisersaal (2de druk, 1855)”, — „Geschichte der prosaischen und poetischen deutschen Nationalliteratur (2de druk, 1856)”, — „Geschichte der Poesie aller Völker (2de druk, 1856)”, — „Lebensgeschichte der Kirche Jesu Christi (1857—1859, 4 dln; 2de druk, 1869)”, — „Geschichte der Jahre 1840—1860 (1862)”, — „Geschichte der Jahre 1860—1871 (1872)", — „Deutschlands Heldenkampf 1870—1871 (1872)”, — „Illustrirte Geschichte des deutschen Volks (1871—1877, 3 dln)”, — en eene bewerking van den vierden druk van het boek: „Deutsche Geschichte (1865, 4 dln)” van Wirth.

Johann von Zimmermann, den stichter van aanzienlijke machinenfabrieken in Duitschland. Hij werd geboren den 27sten Maart 1820 te Papa in Hongarije, was aanvankelijk werkzaam in de fabriek van zijn vader, vervolgens in die van een bloedverwant te Groszwardein en daarna in verschillende fabrieken te Weenen, München en Chemnitz. In 1844 vestigde hij zich met één zijner vrienden in laatstgenoemdestad en vervaardigde hoofdzakelijk cylinders voor spinmachines. In 1848 ontbond hij het compagnieschap en sedert 1854 legde hij zich bepaaldelijk toe op de vervaardiging van velerlei werktuigen. Reeds in 1858 leverde zijne fabriek met 150 werklieden 4100 machines, en in 1870 met 1000 werklieden 60200 machines, die naar alle werelddeelen werden verzonden. Na den Duitsch-Franschen Oorlog gaf hij aan zijne fabriek eene belangrijke uitbreiding door de stichting van eene ijzergieterij en door het aanleggen van eene fabriek van machines voor houtbewerking. Wegens zijne uitstekende verdiensten als bevorderaar der nijverheid werd hij door den Keizer van Oostenrijk in den erfelijken adelstand opgenomen. Den lsten November 1871 heeft hij zijne fabriek-inrigting onder den naam van „Chemnitzer Werkzeugmachinenfabrik” aan eene vereeniging van aandeelhouders overgedaan, maar nog altijd staat hij als directeurgeneraal aan het hoofd van dat genootschap.

Robert Zimmermann, een verdienstelijk beoefenaar der aesthetiek. Hij is een zoon van Johann August bovenvermeld, werd geboren te Praag den 2den November 1824, studeerde aldaar onder de leiding van zijn vader, van Bolsano en van Exner, legde zich voorts te Weenen toe op de wijsbegeerte, wiskunde en natuurwetenschap, werd in 1847 assistent bij de sterrewacht, in 1849 privaatdocent in de wijsbegeerte aan de universiteit te Weenen, in 1850 buitengewoon hoogleeraar aan de universiteit te Olmütz, en in 1852 gewoon hoogleeraar in de wijsbegeerte te Praag en in 1861 te Weenen, waar hij als Keizerlijk Hofraad en als lid der Keizerlijke Académie van Wetenschappen werkzaam is. Hij behoort tot de school van Herbart, en van zijne geschriften noemen wij: „Leibniz und Herbart (bekroond, 1849)”, — „Das Rechtsprincip bei Leibniz (1852)”,—„Philosophische Propädeutik (1852; 3de druk, 1867)”, — „Ueber das Tragische und die Tragödie (1856)”, — „Aesthetik (1858—1865, 2 dln)”, — „Studien und Kritiken zur Philosophie und Aesthetik (1870, 2 dln)”, — „Leibniz und Lessing (1855)”, — „Clarke’s Leben und Lehre (1870)”, — „Ueber Kants mathematisches Vorurtheil (1871)”, — „Kant und die positive Philosophie (1874)”, — „Schellings Philosophie der Kunst (1875)”, — „Ueber den Einflusz der Tonlehre auf Herbarts Philosophie (1873)”, — „Perioden in Herbarts philosophischen Geistesgang (1876)”, — „Glaube und Geschichte im Lichte des Drama’s (1877)”, — voorts: „Guerillaskrieg (politieke gedichten (1845)”, — „König Wenzel und Susanne (1849)”, — en „Ungedrückte Briefe von und an Herbart (1877)”.

Apollon Ernestowitsj Zimmermann, een Russisch generaal, geboren in Lijfland in 1825. Hij trad in 1843 in dienst bij een regiment hussaren, werd later toegevoegd aan den generalen staf en nam in 1849 deel aan den Hongaarschen veldtogt. In 1851—1853 streed hij in den Caucasus, voerde gedurende den Krim-oorlog eerst in Armenië, daarna in Sebastopol het bevel over een regiment scherpschutters, werd in 1855 kolonel, bestuurde later met goed gevolg eene expeditie naar Khokand, waarna hij zich bevorderd zag tot generaal-majoor, werd in 1862 chef van den staf in het militair district Wilna, in 1868 luitenant-generaal en in 1877 kommandant van het 14de armeekorps, waarmede hij den 21sten Junij bij Braila over de Donau trok, en voerde vervolgens het bevel in de Dobroedsja.

< >