Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Zeep

betekenis & definitie

Zeep is het voortbrengsel der werking van bijtende alkaliën en water op vetten. Deze laatsten kunnen beschouwd worden als zamengestelde aethers, als mengsels van stearinezure-, palmitinezure- en oliezure glycerine-aethers (stearine, palmitine, oleïne), die door bijtend kali of bijtenden natron ontleed (verzeept) worden. Hierbij ontstaan stearine-, palmitine- en oliezuur alkali, welk mengsel de gewone zeep vormt, en daarenboven glycerine. Hoe meer stearine en palmitine in het vet aanwezig is, des te harder wordt de zeep, terwijl de oliën, die veel oleïne bevatten, zachte zeep leveren.

Van meer invloed evenwel dan de gesteldheid van het vet is de aard van het alkali. Zeepen, door middel van bijtend kali bereid, zijn steeds zacht, smeerig en vochtopslorpend, terwijl de natronzeepen hard, vast en tegen den invloed des dampkrings bestand zijn. Wanneer men de oplossing eener kalizeep met keukenzout (chloornatrium) behandelt, ontstaan natronzeepen en chloorkalium. De alkalizeepen zijn oplosbaar in water, maar de alkalische aarden (kalk, magnesia enz.), alsmede de metaaloxyden vormen onoplosbare zeepen. Tot de grondstoffen der zeepfabriek behooren alle goedkoope vetten, vooral talk, palm-olie, palmkernen-olie, kokos-olie, olijven-olie, hennep-olie, lijn-olie, raap-olie, traan, paarden vet, galamboter, mafurratalk enz. Voorts wordt oliezuur, het afval der stearinefabrieken, tot het bereiden van zeep gebezigd, en tot het maken van harszeepen, die geheel anders zijn zamengesteld, bezigt men colophonium, dat hoofdzakelijk uit een harszuur bestaat.

De alkaliën worden in den vorm van loog, oplossingen van bijtend kali of van bijtenden natron gebruikt. Te voren werden deze door den zeepzieder zelven bereid uit hout- of potasch (koolzuur kalium), maar thans meestal uit soda (koolzuur natrium) door middel van bijtenden kalk, die aan het alkalizout het koolzuur ontneemt, zoodat het koolzuur kalium (of natrium) in bijtend kali (bijtenden natron) verandert. Veelal echter bezigen de zeepzieders bijtenden natron uit de sodafabrieken. Daar men met 40 deelen bijtenden natron evenveel kan doen als met 56 deelen bijtend kali, en daar bovendien de natronverbindingen veel goedkooper zijn dan de kali-verbindingen, worden deze laatste nagenoeg uitsluitend tot het bereiden van eene bepaalde soort van zeep gebezigd. De vereischte hoeveelheid alkali, tot het verzeepen van vetten kan men niet met juistheid opgeven, daar het zamenstel der vetten zeer verschillend is. Daarentegen kan men zeer goed berekenen, dat voor het verzeepen van [...].

Bestond een vet uit gelijke deelen palmitine, stearine en oleïne, dan zouden tot verzeeping van honderd deelen 14 deelen bijtenden natron of 19,6 deelen bijtend kali vereischt worden. In Noord-Amerika bezigt men tot verzeeping ook een natrium-aluminaat, uit kryoliet verkregen. De verzeeping der vetten geschiedt niet dadelijk, wanneer deze in aanraking komen met bijtend kali; aanvankelijk ontstaat een op eene emulsie gelijkend mengsel van het vet met de loog, — daarbij vormen zich zure vetzure zouten, welke de overige vetzelfstandigheid blijven vasthouden, die desgelijks langzamerhand verzeept, waarna de zure zouten in neutrale, in zeep, veranderen. Het verzeepen heeft plaats in groote, gemetselde ketels, door vuur of stoom verhit en veelal met eene houten kap voorzien, om het overkoken der schuimende massa te verhinderen. Tot het bereiden van kernzeep uit talk, kookt men dit laatste met eene sterke kaliloog (van 20o/o) uren lang onder geleidelijke toevoeging van meer loog, totdat eene klare zeepoplossing (zeeplijm) is ontstaan. Heeft deze de vereischte dikte, dan voegt men er keukenzout bij en bereikt daardoor de (niet volkomene) omzetting van kalizeep in natronzeep, die in de oplossing van keukenzout onoplosbaar is en zich afscheidt. De zeep, op deze wijze verkregen, scheidt men van de onderloog, welke glycerine, chloorkalium, onontleed keukenzout en onzuiverheden van het vet bevat, en lost ze ter verdere reiniging op in eene slappe loog, om ze van het overige zout 'te bevrijden. Deze handelwijze kan men herhalen (zieden op het tweede, derde, vierde water), of men behandelt de zeep, wanneer deze nog onverzeept vet bevat, met eene bepaalde soort van loog, of men ziedt op de kern door de zeep in slappe loog op te lossen, voorzigtig uit te zouten en door verdamping op de vereischte dikte te brengen.

Is dit geschiedt, dan doet men ze in vormen en laat ze daarin verstijven. Hierbij scheidt zich de zeep in een kristallijn en niet-kristallijn gedeelte, waarbij het eerste het laatste omsluit. Alle onzuiverheden of bijgevoegde kleurstoffen komen teregt in het niet-kristallijn gedeelte, zoodat zulke zeep op de doorsnede een marmer- of granietachtig voorkomen heeft. Te voren was de gemarmerde kleur een kenmerk van goede kernzeep, maar tegenwoordig weet men haar ook in minder deugdzame zeepen kunstmatig aan te brengen. Verlangt men geene marmerkleur, dan moet men de zeep in den vorm omroeren. Dikwijls wordt de kernzeep geslepen door haar met water of met eene zeer slappe loog te koken, waarbij zij water opneemt en alzoo grooter omvang verkrijgt. Honderd deelen talk leveren doorgaans 150 deelen kernzeep en 155—160 deelen geslepene zeep. Bereidt men de zeep regtstreeks met natronloog, dan kan men ze terstond op het eerste water klaar maken, zoodat het herhaalde smelten en uitzouten vermeden wordt.

In den laatsten tijd bereidt men veel meer slechte soorten van zeep dan voorheen. Men vervaardigt nagenoeg geene kernzeep meer en maakt gebruik van het vermogen der zeep om eene groote hoeveelheid water op te nemen zonder oppervlakkig eenige verandering te ondergaan, om op deze wijze goedkoope waar te leveren. Deze gewilde zeepen zijn niet zoo sterk uitgezouten, dat de onderloog zich uit de zeep verwijderd heeft. De geheele inhoud van den ketel blijft bijeen, en de zeep omsluit bij het verstijven de onderloog, welke geene waarde heeft, terwijl men dit gebrek van buiten niet kan waarnemen. De opbrengst is dan 250 tot 300 deelen uit 100 deelen vet. Tot de ontwikkeling dezer nijverheid heeft vooral de kokos olie niet weinig bijgedragen. Deze vormt met slappe loog geene emulsie, maar verzeept met eene sterke loog zeer snel. De zeep kan niet uitgezouten worden, omdat zij alleen in eene zeer sterke oplossing van keukenzout onoplosbaar is; maar zij bindt 50—60 en zelfs 75% water en loog, is wit, op albast gelijkend en doorschijnend, geeft eene groote hoeveelheid schuim van fijne blaasjes, neemt in de lucht sterk af en bedekt zich met zout.

De kokos-olie verleent ook aan talk en palmolie de eigenschap, veel water te binden, en wordt thans meestal met deze vetten tot bereiding van Eschweger zeep of kunstmatige kernzeep gebezigd. De bereidingswijze is zeer eenvoudig en bestaat hoofdzakelijk in het verhitten der loog met het vet, totdat eene volkomene verzeeping is tot stand gekomen. Deze echter heeft bij het bezigen van eene sterke loog ook reeds plaats zonder zieden, namelijk door er stoom doorheen te leiden (chemische zeepziederij). Ook de zachte zeepen of smeerzeepen worden niet uitgezouten en behouden de geheele onderloog. De loog, voor hare bereiding vereischt, maakt men van potasch, en de gewone vetten zijn hennep-, fijn- en raap-olie en traan. Wordt er wat talk bijgevoegd, dan ontstaan fijnkorrelige afscheidingen van stearine- en palmitinezure zouten. Tot het vullen van smeerzeep dienen waterglas, zwavelzuur kalium, aluin, keukenzout en vooral aardappelmeel. Oliezuur kan men met koolzuur natrium (soda) verzeepen, en het ontwijkend koolzuur veroorzaakt hierbij een hevig schuimen.

Dikwijls voegt men er wat talk of hars bij. Hars verzeept ook met koolzuur natrium, doch levert alleen met talk en palm-olie eene goede zeep. Men bereidt tot het maken van harszeep doorgaans talkzeep, voegt hier 50—60% hars bij, verzeept het mengsel en verwijdert de onderloog. Verschillende zelfstandigheden worden er aan toegevoegd, zooals waterglas, puimsteen, beenderengelei enz. De toiletzeepen, zooals amandelzeep enz., worden met zorg bereid van zeer zuivere grondstoffen, gekleurd en van geur voorzien. Men verkrijgt transparente zeep door drooge talkzeep in alkohol op te lossen en de heldere, gekleurde en geparfumeerde zeep in blikken vormen te gieten, waarin zij na verloop van eenige weken verstijft. Glycerinezeepen vervaardigt men op dergelijke wijze door zeep in glycerine op te lossen.

De werking der zeep als reinigingsmiddel berust daarop, dat zij in veel water ontleedt. In weinig water blijft zij onontbonden, maar verdunt men deze oplossing zeer sterk, dan scheidt zich het zuur vetzuur alkali af in onoplosbaren toestand, terwijl het basisch vetzuur alkali opgelost blijft. Dit laatste werkt oplossend op de onzuiverheden, wier onoplosbare, maar in lossen staat gebragte deelen door de vlokken van het zure zout worden opgenomen. Het vermogen der zeepplossing, ieder emulsievorming vet op te nemen, het alkali-gehalte der oplossing en de vatbaarheid der ligchamen, om zich voor eene zeepoplossing toegankelijk te stellen, werken gezamenlijk mede. In de volgende tabél ziet men de zamenstellende bestanddeelen van eenige zeepen:

[...] Het onderzoek der zeep houdt zich hoofdzakelijk bezig met de bepaling van het gehalte aan water, vetzuren, gebonden en vrij alkali, hars, glycerine en verdere stoffen, welke tot vulling, dienen. Van de onoplosbare zeepen vervult kalkzeep bij de bereiding van stearinezuur eene belangrijke rol. Aluinaardezeep komt te pas tot het waterdigt maken van weefsels en bij het lijmen van papier, — mangaanzeep dient als opdroogend middel (siccatief), — loodzeep tot het vervaardigen van loodpleisters, — een mengsel van koper- en pzerzeep tot het bronzen van gips, — en arsenikzeep is een mengsel van zeep, arsenigzuur, potasch, kalk en kamfer en tot het bewaren van dierlijke huiden in gebruik.

De zeep was reeds aan de Ouden bekend. Plinius noemt haar een uitwendig geneesmiddel en acht haar geschikt tot verfraaijing van het haar. hij prijst vooral zeep van geitenvet en hout-asch en verhaalt, dat de Germanen in het bezit waren van harde en zachte zeep. Ook Galenus maakt gewag van Germaansche zeep als reinigingsmiddel. Men mag dientengevolge vermoeden, dat de zeep eene Germaansche uitvinding is, en dat de Romeinen haar op hunne veroveringstogten leerden kennen. Nadat de zeepziederij, aanvankelijk een huiselijk bedrijf, een tak van nijverheid was geworden, bleef deze gedurende de middeneeuwen in haren aanvankelijken toestand en ontwikkelde zich eerst met kracht, toen Chevreul licht had verspreid over den aard der vetten en alzoo over het verloop der verzeeping, terwijl de soda-industrie haren vooruitgang bevorderde. Nu ontplooide de zeepnijverheid hare vlerken met verbazende kracht en vormt thans een van de merkwaardigste deelen der scheikundige nijverheid. Zij bloeit vooral in Frankrijk, Engeland en Duitschland, terwijl het ook in ons Vaderland niet aan groote zeepfabrieken ontbreekt.

< >