Zanguebar of Sanzibar, een Oost-Afrikaansch kustgewest, zich van kaap Delgado noordwaarts uitstrekkend tot aan de stad Makdesjoe (10° 42' Z. B. — 2° 2' N. B.), wordt bewoond door de Soeaheli, afstammende van Arabieren en Negers, en is althans in naam onderworpen aan het gezag van den Sultan van Zanguebar, tot wiens gebied daarenboven de bij de kust gelegen eilanden Pemba en Momfea behooren. Reeds in de 10de eeuw hebben de Arabieren er volkplantingen gesticht, die zich ontwikkelden tot bloeijende gemeenebesten. Toen Vasco de Gama in 1498 die kust bezocht, vond hij er wél aangelegde, rijke steden, die een levendigen handel dreven op Indië. In 1503 erkenden de Mohammedanen op het eiland Zanguebar de souvereiniteit van Portugal, en daarop werden eerlang de bloeijende steden verwoest en de handel vernietigd.
Tegen het einde van de 17de eeuw moesten de Portugezen hunne bezittingen ten noorden van Mozambique afstaan aan den Imam van Maskate, die er vervolgens over het land, in verschillende kleine Staten verdeeld, zijne heerschappij handhaafde, totdat zich in 1856 Saïd Medsjid, een onwettige zoon van den Imam, van het bewind meester maakte en zich tot onafhankelijk sultan van Zanguebar verhief. Na zijn dood (7 October 1870) kwam de heerschappij in handen van zijn jongeren broeder Bargasj ben Saïd. Zijne inkomsten vloeijen vooral voort uit tollen, die hij voor omstreeks een half millioen gulden verpacht heeft.
Het eiland Zanguebar, door de Afrikanen Oengoeja geheeten en ongeveer 1600 □ Ned. mijl groot, ligt op 6° 39' Z. B. en is van het vaste land gescheiden door eene diepe straat met vele eilanden. Het is eigenlijk een koraaleiland en ongemeen vruchtbaar. De bodem verheft er zich in het binnenland allengs tot eene hoogte van 130 Ned. el. De hellingen zijn er beplant met kruidnagel- en oranjeboomen, en in de dalen verbouwt men rijst, suikerriet, manioc en dsjowari (Holcus Sorghum) dat er eene hoogte bereikt van ongeveer 6 Ned. el. Het aantal inwoners werd weleer ten onregte geschat op 300tot 380000, maar bedraagt voorzeker niet meer dan 100000 zielen, grootendeels Negers. De stad Zanguebar, de residentie van den Sultan, ligt op de naar het vaste land toegekeerde zijde van het eiland en heeft, van de zeezijde gezien, een indrukwekkend voorkomen. Zij is de eenige groote stad aan de oostkust van Afrika en nog altijd eene belangrijke koopstad. In het begin der 19de eeuw stonden er slechts eenige hutten en een burgt, en in 1842 waren er nog maar vijf magazijnen.
Thans vindt er meer dan 3000 huizen en 60tot 80000 inwoners. Ook zijn er onderscheidene consuls van vreemde mogendheden gevestigd. De baai, waaraan zij gelegen is, vormt eene door eilandjes beveiligde haven en is gewoonlijk met een groot aantal schepen gevuld. Te Zanguebar had in 1875 de invoer eene waarde van 2,768 millioen en de uit voer eene van 2,511 millioen MariaTheresia-thaler. De handel wordt er vooral gedreven door Amerikanen en in de tweede plaats door Duitschers (Hamburgers). Tot de invoerartikelen behooren er: Amerikaansche katoenen stoffen, brandewijn, buskruid, geweren, parels, koperdraad enz., en tot de uitvoerartikelen: ivoor, kruidnagels, kopal, huiden, orseille, sesam, kaoeri’s, peper, kokos-olie, enz. Ook heeft men er nog altijd in weerwil van het verdrag, door den Sultan in 1874 met Engeland gesloten, eene groote slavenmarkt. De haven werd er in 1875 bezocht door 131 schepen, onder welke zich 42 oorlogschepen bevonden.