Wrangel. Onder dezen naam vermelden wij:
Hermann von Wrangel, een Zweedsch veldheer, geboren in 1587 uit een oud Zweedsch geslacht, eigenlijk afkomstig uit Westfalen. Hij onderscheidde zich reeds onder Karel IX in de oorlogen tegen Rusland en Denemarken en verwierf onder Gustaaf Adolf (1609) het opperbevel over de Zweedsche armee in Polen, welk land hij in 1629 een wapenstilstand deed sluiten. Hij vergezelde daarop den Koning naar Duitschland en keerde eerst na diens dood naar Zweden terug. In 1635 sloot hij den vrede tusschen Zweden en Polen, voerde in 1636 bevel over een armeekorps in Pommeren, streed hier voorspoedig en snelde daarop generaal Banner te hulp, die door het Keizerlijk leger werd bedreigd, maar kon het met dezen niet eens worden over het operatieplan, zoodat hij teruggeroepen werd. Hij overleed als gouverneur-generaal van Lyfland in 1644.
Karl Gustaf, graaf von Wrangel, een vermaard Zweedsch veldheer en een zoon van den voorgaande. Hij werd geboren den 13den December 1613 op het vaderlijk kasteel Skokloster niet ver van Upsala, zag zich in 1629 benoemd tot officier en onderscheidde zich in 1632 bij het overtrekken van de Lech. Reeds in 1638 was hij generaal-majoor en na den dood van Banner één van de drie generaals, die tot aan de komst van Forstenson bevel voerden over het Zweedsche leger in Duitschland. Onder laatstgenoemde nam hij deel aan de veldtogten in Duitschland en Denemarken en werd in 1644 na den dood van Fleming opperbevelhebber der vloot, met welke hij den 11den October 1644 bij Fehmarn aan de Denen eene nederlaag toebragt. In 1645 werd hij als veldtuigmeester weder naar Duitschland gezonden, zag zich tot veldmaarschalk en rijksraad benoemd en verkreeg het opperbevel over het leger, toen Forstenson wegens ongesteldheid daarvan afstand deed. Na het sluiten van den Vrede van Munster werd hij gouverneur-generaal in Zweedsch Pommeren en in 1651 tot graaf verheven. In den oorlog van Karel X tegen Polen voerde hij eerst het opperbevel over de vloot, maar nam ook deel aan den strijd te lande en voerde met den Keurvorst van Brandenburg in den slag bij Warschau (28—30 Julij 1656) het opperbevel over den linker vleugel van het leger der Bondgenooten. Van Polen vertrok hij met zijn Koning naar Denemarken, waar hij in 1657 Fredericia en na den tegen zijn raad ondernomen overtogt over de Belt naar Seeland (1658) ook Kronenborg veroverde.
Daarentegen gelukte het hem niet, nadat hij wederom het opperbevel over de vloot op zich genomen had (1659), het ontzet van Kopenhagen door de Nederlandsche vloot te beletten. Gedurende de minderjarigheid van Karel XI was hij eerst als rijks-admiraal en vervolgens als rijksmaarschalk lid van het bewind. Gedurende den Dertigjarigen Oorlog had hij in Duitschland een ontzettend grooten buit bijeengebragt, die hij aan het stichten van kostbare gebouwen op zijn buitengoed Skokloster en te Stokholm besteedde. In den voor Zweden zoo noodlottigen oorlog tegen Brandenburg, aanvaardde von Wrangel wel is waar in 1674 het opperbevel, maar hij was ziek en moest het oorlogsbeleid toevertrouwen aan zijn jongeren broeder Waldemar, die den 28sten Junij 1675 bij Fehrbellin de nederlaag leed. Hij stierf den 24sten Junij 1676 op zijn buitenverblijf op het eiland Rügen, en zijn stoffelijk overschot werd bijgezet in de naast zijn kasteel Skokloster door hem gestichte kerk. Ook verrees aldaar een ruiterstandbeeld te zijner eere.
Friedrich, graaf von Wrangel, een Pruissisch generaal-veldmaarschalk en een telg uit het Zweedsch geslacht. Hij werd geboren den 13den April 1784 te Stettin, waar zijn vader kolonel was van een regiment infanterie, trad in 1796 als jonker in dienst bij een regiment dragonders in Oost-Pruissen, werd in 1798 luitenant, verwierf in 1807 bij Heilsberg de Orde pour le mérite, klom in 1809 op tot ritmeester, nam op eene roemrijke wijze deel aan de veldslagen van 1813 en werd bevorderd tot majoor. In het begin van 1814 woonde hij de berenning bij van Luxemburg, voorts de gevechten van Februarij, waarin hij bij Etoges door groote kloekmoedigheid zijn regiment voor gevangenschap behoedde, alsmede die bij Laon en Sezanne en zag zich in April 1814 tot luitenant-kolonel en kommandant van het tweede West-Pruissische regiment dragonders benoemd. In 1815 werd hij kolonel, kwam in 1819 aan het hoofd van het 6de regiment kurassiers, in 1821 aan de spits der 10de brigade kavallerie, bestuurde de oefeningen van dit wapen, werd in 1823 generaal-majoor en in 1834 kommandant van de 13de divisie te Munster, waar hij in 1837 de oproerige bewegingen dempte, door botsingen met den aartsbisschop van Keulen ontstaan. In 1838 werd hij luitenant-generaal en in 1839 generaal en chef van het 1ste armeekorps te Königsberg. Wegens onaangenaamheden met den vrijzinnigen opperpresident von Schön werd hij in 1842 verplaatst als kommandant van het 2de armeekorps naar Stettin. In 1845 werd hij chef van het 3de regiment kurassiers (te Königsberg), dat later zijn naam droeg. In den Duitsch-Deenschen Oorlog van 1848 voerde hij het opperbevel over de Duitsche Bondstroepen in Sleeswijk-Holstein.
Hij behaalde den 23sten April de overwinning bij Sleeswijk en drong in Jutland door, maar legde er reeds den 8sten September het opperbevel neder, om het te aanvaarden in de Marken. Den 9den November trok hij met de troepen, bij de hoofdstad verzameld, binnen Berlijn, verklaarde den 12den November de stad in staat van beleg en herstelde zonder bloedvergieten het gezag der regéring. Nu werd hij tot generaal der kavallerie benoemd , en verkreeg in 1849 bij het opperkommando in de Marken het algemeen kommando over het 3de armeekorps. In den zomer van 1852 doorreisde hij op uitnoodiging van den Keizer van Rusland in diens gevolg de Russische landen en bezocht Constantinopel. Bij gelegenheid van het feest van zijne 60-jarige dienst op den 10den Augustus 1856 werd hij benoemd tot generaal-veldmaarschalk, waardoor hij het kommando over het 3de korps verloor.
Bij den aanvang van den Duitsch-Deenschen oorlog in Januarij 1864 verkreeg hij het opperbevel over het verbondene Oostenrijksch-Pruissische leger, maar stond het in Mei af aan prins Friedrich Karl van Pruiszen. Tevens werd hij in den gravenstand opgenomen. In 1866 ontving hij geen kommando, maar vergezelde als vrijwilliger zijn regiment naar Bohemen. Hij overleed te Berlijn den 1sten November 1877.