Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Wolzogen

betekenis & definitie

Wolzogen is de naam van een adellijk geslacht, oorspronkelijk gevestigd in Tyrol en Neder-Oostenrijk. Van de leden noemen wij:

Lodewijk Wolzogen, een verdienstelijk godgeleerde, geboren te Amersfoort in 1633. Hij studeerde te Utrecht in de theologie en reisde vervolgens in Frankrijk, Italië, Duitschland en Zwitserland, waar hij verschillende hoogescholen bezocht en inzonderheid, te Genève geruimen tijd vertoefde. Na zijn terugkeer werd hij predikant bij de Waalsche gemeente te Groningen, toen te Middelburg en daarna te Utrecht, waar men hem tevens tot buitengewoon hoogleeraar benoemde. In 1670 werd hij gewoon hoogleeraar, doch begaf zich weldra in die betrekking naar Amsterdam, waar hij den 30sten November 1690 overleed. Hij schreef o. a.: „De scripturarum interprete contra exercitatorem paradoxum (1668)”, — „Fides orthodoxa (1668)”, — „Apologie pour la synode de Naerden (1679)”, — „Orator sacer sive de ratione concionandi (1671)”, — en „Explication de la prière, qu l’on appelle la confession de pechez (1700)’.

Karoline von Wolzogen, geboren Lengefeld, eene dichteres, geboren den 3den Februarij 1763 te Rudolstadt. Zij ontving eene zorgvuldige opvoeding en trad reeds op 16-jarigen leeftijd in het huwelijk met von Beulwitz, geheimraad te Rudolstadt, maar liet zich eerlang van hem scheiden en keerde terug naar hare moeder. In den naherfst van 1787 verscheen Schiller aldaar en verloofde zich met hare jongere zuster Charlotte. In Augustus 1796 verbond zich Karoline wederom in het huwelijk met Wilhelm von Wolzogen, opperhofmeester te Weimar, sedert lang een vriend van Schiller. Als dichteres trad zij het eerst op met den roman „Agnes von Lilien (1798, 2 dln.)”, die nog altijd wegens dichterlijke waarheid, diep gevoel en zedelijke strekking tot de lofwaardige boeken behoort. Toen haar echtgenoot in 1804 tot geheimraad en lid van het Kabinet werd benoemd, kwam Karoline in aanraking met het Hof te Weimar, maar na het overlijden van haren éénigen zoon uit het tweede huwelijk vertrok zij naar Jena. Hier schreef zij: „Erzählungen (1826—1827, 2 dln.)”, — „Cordelia (1840, 2 dln.)”, — en „Schillers Leben (1830, 2 dln.; 5de druk, 1876)”.

Zij overleed te Jena den 11den Januarij 1847, en hare letterkundige nalatenschap verscheen te Leipzig in 1848—1849 in 5 dln. (2de druk, 1867, 2 dln.).

Justus Ludwig, vrijheer von Wolzogen, een Duitsch krijgsman, geboren te Meiningen den 3den Februarij 1773. Hij bezocht in 1781 de Karlsschool te Stuttgart, trad in 1792 als luitenant in Würtembergsche en in 1794 in Pruisische dienst, belastte zich in 1802 met de opleiding van den oudsten zoon van hertog Eugenius van Würtemberg, werd in 1805 majoor, vleugeladjudant en kamerheer en nam als kwartiermeester-generaal deel aan den veldtogt van dat jaar. Hoewel in 1806 tot luitenant-kolonel en kommandant van de garde-infanterie bevorderd, ging hij in 1807 wederom over in Pruissische en na den Vrede van Tilsit in Russische dienst. Hij klom in 1812 op tot kolonel, bevond zich in 1813 in het gevolg des Keizers, nam deel aan de veldslagen bij Groszgörschen, Bautzen, Dresden en Leipzig en zag zich op den 18den October tot generaal-majoor benoemd. Nadat hij de organisatie van het Duitsche leger bevorderd had, werd hij toegevoegd aan het 3de armeekorps, waarmede hij als chef van den generalen staf den hertog van Weimar naar de Nederlanden vergezelde. Gedurende het congrès te Weenen trad Wolzogen weder in Pruissische dienst en werd met de militaire opvoeding der Pruissische prinsen en met diplomatieke zendingen belast, — voorts in 1817 tot militaire commissaris van wege Pruissen bij de Duitsche Bondsvergadering benoemd. In 1820 werd hij luitenant-generaal, in 1836 als generaal der infanterie gepensioneerd, en overleed te Berlijn den 4den julij 1845. Hij heeft belangrijke „Memoiren (1851)'’ nagelaten.

Karl August Alfred, vrijheer von Wolzogen, een verdienstelijk schrijver en oudsten zoon van den voorgaande. Hij werd geboren te Frankfort aan de Main den 27sten Mei 1823, studeerde in de regten te Heidelberg, werd in 1844 auscultator bij het stadsgeregt te Erfurt, was later werkzaam als regéringsreferendaris te Potsdam en legde in 1851 zijn staatsexamen af. Nadat hij in 1852—1853 gereisd had in Italië, Zwitserland, Frankrijk, Spanje, België, Engeland, Schotland en de Nederlanden, werd hij regéringsassessor bij het ministérie van Binnenlandsche Zaken en zag zich in 1859 naar Breslau verplaatst, waar hij in 1863 tot regéringsraad opklom. Sedert 1868 is hij Hotschouwburg-intendant te Schwerin. Hij schreef: „Friedrich von Schillers Beziehungen zu Eltern, Geschwistern und der Familie von Wolzogen (1859)”, — „Aus Schinkels Nachlasz (1862—1864, 4 dln)”, — Preuszens Staatsverwaltung mit Rücksicht auf seine Verfassung (1854)”, — „Reise nach Spanien (1857)”, — „Geschichte des reichsfreiherrlich von Wolzogen’schen Geschlecht (1859, 2 dln)”, — „Ueber Theater und Musik (1860)”. — „Ueber die scenische Darstellung von Mozarts Don Giovanni (1860)”, — „Wilhelmine Schröder Devrient (1863)”, — „Schinkel als Architekt, Maler und Kunstphilosoph (1864)”, — „Rafael Santi (1865)”, — „Peter von Cornelius (1867)”, — het blijspel: „Nur kein Ridicul (1864)”, — en de drama’s: „Blanche”, — Sophia Dorothea”, — „Fürstin Orsini", — en „Sakuntala”. — Zijn zoon Hans Paul von Wolzogen, geboren te Potsdam den 13den November 1848, studeerde in de wijsbegeerte en in de vergelijkende taalkunde en leverde vertalingen van den „Armen Hendrik” van Hartmann von Aue, van den „Beowulf” en van de „Edda” en schreef: „Der Nibilungenmythos in Sage und Literatur (1876)”, — „Poetische Lautsymbolik (1876)” enz. Hij is een ijverig voortstander van de kunstrigting van Wagner, zooals blijkt uit zijne geschriften: „Thematische Leitfaden durch die Musik von R. Wagners Ring der Nibelungen (4de druk, 1877)”, — „Erläuterungen (4de druk, 1878)”, — „Die Tragödie in Baireuth und ihr Satyrspiel (1874)”, — en „Die Sprache in R. Wagners Nibelungendrama (1878)”.

< >