Ludwig Adolph Peter Wittgenstein, een telg van het grafelijk geslacht Sayn-Wittgenstein-Ludwigsburg en geboren den 6den Januarij 1769, trad reeds vroeg in Russische dienst en was in 1806 generaal-majoor en chef van een regiment hussaren, dat gedurende den veldtogt van 1807 bij het legerkorps van Tolstoï was ingedeeld. Hij kommandeerde de voorhoede van dit korps en streed den 30sten April voorspoedig tegen de Franschen bij Ostrolenka.
In den aanvang van den oorlog tusschen Rusland en Frankrijk in 1812 kommandeerde hij als luitenant-generaal onder Barclay de Tolly het 1ste korps van het 1ste Westerleger, bleef met dit korps ter dekking van den straatweg naar Petersburg aan de Düna en bestreed gedurende den veldtogt de korpsen van Oudinot en St. Cyr en later ook dat van Victor. De gevechten van Jacoebobo (31 Julij), Kochanowa (11 Augustus), Polozk (16, 17 en 18 Augustus), de aanval op de legerplaats van Polozk (17—19 October), het gevecht bij Czacnicki (31 October) en bij Smolnia (15 November) hadden plaats deels onder zijne persoonlijke aanvoering, deels onder de bevelen van door hem gedetacheerde generaals. Toen de Franschen den terugtogt aannamen, moest hij met zijn korps en het Donauleger van Tsjitsjagow in de rigting van de Berezina oprukken om er den overtogt der Franschen te beletten. Hij verzuimde zich met het Donauleger te vereenigen, waardoor vermoedelijk eene geheel andere uitkomst verkregen was. Terwijl het Russische hoofdleger de winterkwartieren betrok, spoedde zich Wittgenstein met zijn korps naar de Beneden-Niemen.
In 1813 kommandeerde hij als generaal der kavallerie den regter vleugel der Russen, maar ontving na den dood van Koetoesow het bevel over het Pruissisch-Russische leger, waarmede hij den 2den Mei den slag bij Lützen en den 21sten dien bij Bautzen leverde. Na den wapenstilstand werd hij onder de bevelen van Schwarzenberg geplaatst en nam deel aan den slag bij Dresden, aan het gevecht bij Nollendorf en aan den volkerenslag bij Leipzig. In 1814 voerde hij bevel over het 6de legerkorps der Verbondene Mogendheden, trok daarmede den 2den Januarij over de Rijn en kwam den 27sten Februarij bij Bar-sur-Aube en den 3den Maart bij Loubressel en Guillotière in het gevecht. Den 27sten Februarij had hij eene wonde ontvangen, die hem noodzaakte den 13den Maart het leger te verlaten. Den veldtogt van 1815 woonde hij niet bij. Na het sluiten van den vrede werd hij veldmaarschalk en in 1828 opperbevelhebber van de Russische krijgsmagt tegen Turkije. Zijne krijgsverrigtingen aldaar beantwoordden echter niet aan de verwachtingen, zoodat hij vervangen werd, den 18den Februarij 1829 de krijgsdienst verliet en tot lid van den Rijksraad werd benoemd. In 1834 werd hij door den Koning van Pruissen in den vorstenstand opgenomen en overleed in 1843.