Wittenberg, eene arrondissementshoofdstad in het Pruissische district Merseburg, ligt op den regter oever der Elbe, over welke eene op 11 steenen pilaren rustende steenen brug ter lengte van 276 Ned. el is gelegd, en aan den spoorweg van Berlijn naar Anhalt, die de rivier overschrijdt langs eene tweede brug van 12 bogen en met eene lengte van 294 Ned. el, terwijl de spoorweg er gekruist wordt door dien van Magdeburg over Kohlfurt naar Breslau. Er zijn drie voorsteden, twee Protestantsche kerken, een godgeleerd seminarium (in het voormalig klooster der Augustijnen), een gymnasium, eene leerschool voor vroedvrouwen, een reddingsgesticht voor verwaarloosde kinderen, een ziekenhuis, een militair hospitaal en een kasteel. De voormalige vestingwerken zijn sedert 1873 gesloopt.
De stadskerk bevat een beroemd schilderstuk van Lukas Cranach, „Avondmaal, biecht en doop” voorstellende, — en het reeds genoemde Augustijner klooster de cel van Luther in onveranderden toestand. De voormalige woning van Melanchton is van een gedenksteen voorzien, alsmede die van Cranach. Op de markt vóór het stadhuis verheft zich het bronzen standbeeld van Luther (van Schadow, 1822) en daartegenover dat van Melanchthon (van Drake, 1853). De slot- en universiteitskerk, door Frederik de Wijze in 1490—1499 gebouwd, waaraan Luther den 31sten October 95 stellingen vasthechtte, welke sedert 1858 op metalen deuren in brons gegriffeld zijn, bevat de graven van Luther, Melanchthon, Frederik de Wijze en Johan de Bestendige. Zij werd bij het bombardement van 1760 in asch gelegd, later weder opgebouwd, bij de belegering van 1813 nogmaals beschadigd, maar in 1817 op kosten des Konings hersteld. Vóór de Elsterpoort bevindt zich de plek, waar Luther den 10den December 1520 de bul van den Paus verbrandde.
Men heeft thans te Wittenberg lakenfabrieken, groentebouw, brandewijnstokerij, bierbrouwerij en visscherij; ook is er eene haven, en het aantal inwoners bedraagt ruim 12000. Deze stad wordt het eerst vermeld in 1180 en was onder Albrecht I de residentie der hertogen van Saksen, vervolgens van de lijn Saksen-Wittenberg. De universiteit, in 1502 gesticht, schonk aan de stad nieuwen luister, en zij was na het optreden van Luther geruimen tijd het brandpunt der verlichting in Duitschland, terwijl er door den invloed van Melanchthon tegenover de steile regtzinnigheid van Jena de verdraagzame gevoelens gehandhaafd werden, die zich bij behandeling der leer van het avondmaal reeds in de Wittenberger Formula Concordiae van Mei 1536 openbaarden. Bij de Wittenberger Capitulatie (18 Mei 1547) stond keurvorst Johan Friedrich zijn land en de keurvorstelijke waardigheid af aan hertog Moritz, en den 22sten Mei gaf de stad zich over aan den Keizer, die haar met verschooning behandelde. Gedurende den Zevenjarigen Oorlog werd Wittenberg door de Pruissen bezet, maar van 10—14 October 1760 door de Oostenrijkers gebombardeerd, gedeeltelijk verbrand en tot capitulatie genoodzaakt.
In 1806 namen de Franschen Wittenberg in bezit. Napoleon I deed er de vestingwerken herstellen en belastte er in 1813 den maarschalk Victor met het opperbevel. Van den 26sten Maart tot aan den 30sten April werd zij door het korps van den luitenant-generaal von Kleist geblokkeerd en na den slag bij Dennewitz door dat van von Bülow omsingeld. Tegen het einde van October rukte de brigade van den generaal-majoor von Dobschütz vóór Wittenberg, maar de eigenlijke belegering nam eerst een aanvang na de verovering van Torgau op den 28sten December, waarna den 13den Januarij 1814 de bestorming plaats greep. Daarbij werden 285 huizen in de stad en in de voorsteden verwoest, en generaal Tauenzien, die de belegering had bestuurd, ontving den titel van Tauenzien von Wittenberg. De Wittenbergsche universiteit is voorts den 12den April 1815 met die te Halle vereenigd.