Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Wijck

betekenis & definitie

Wijck. Onder dezen naam vermelden wij:

Thomas Wijck, een verdienstelijk schilder, in 1616 te Haarlem en volgens van der Willigen te Beverwijk geboren. Vermoedelijk begaf hij zich reeds op jeugdigen leeftijd naar Italië en vervaardigde vooral in de omstreken van Napels talrijke schetsen, die hij later in olieverf op het doek bragt. Voorts schilderde hij markten, kwakzalvers, goochelaars en andere tafereelen uit het Italiaansche volksleven, goudzoekers, alchemisten enz. Zijn werk onderscheidde zich door een warm en aangenaam coloriet en was vooral in Engeland zeer gezocht. Hij schilderde o. a.: „Eene parade in het St Jamespark met Karel II en zijne Hofhouding”, — alsmede een „Gezigt op Londen vóór den brand van 1666”. Hij overleed te Londen in 1686. In het Trippenhuis te Amsterdam heeft men van hem: „Een binnenhuis met figuren”, en in het museum te Berlijn eene groote: „Zeehaven”, terwijl men ook te Dresden, hij etsen nagelaten.

Jan Wijck, omstreeks het jaar 1640 te Haarlem geboren. Hij was een zoon van den voorgaande en bragt een groot gedeelte van zijn leven in Engeland door, waar hij gevechten, jagten enz. schilderde. Hij schreef ook een boek over de valkenjagt en overleed te Mortlake in Surrey in 1702.

Adriaan van Wijck, geboren te Rotterdam den 23sten September 1641. Hij werd in 1664 pastoor te Kethel en trad in 1686 op met een geschrift tegen de leer van Jansenius, terwijl hij zich met verregaanden ijver tegen diens aanhangers verzette. Dit gaf aanleiding tot hevige botsingen, waarmede zich de nuntius te Brussel en het Hof te Rome bemoeiden. Eindelijk kwamen de Staten van Holland tusschen beiden en namen den 10den Mei 1704 een besluit, waarbij aan den baljuw van Rijnland gelast werd, van Wijck aan te zeggen, om binnen tweemaal vierentwintig uur Delfsland en binnen acht dagen Holland en West-Friesland te verlaten, met bedreiging, dat hij anders als rustverstoorder zou worden gestraft. Niettemin bediende hij bij zijne uitwijking de mis met gesloten deuren te Werkhoven, waarop hij in hechtenis genomen en naar Utrecht vervoerd werd, waar men hem tot eene geldboete van honderd gulden veroordeelde. Na het herkrijgen zijner vrijheid begaf hij zich naar Emmerik en werd rector van het nonnenklooster te Calcar. Van zijne geschriften noemen wij: „Den opregten Catholyk, thonende dat Godt aan alle menschen, niemand uitgenomen, een genoegzame genade geeft om te kunnen zalig worden enz. (1688)”, — „Den Catholyken theologant, ofte theologische verhandeling aengaende de Goddelijke Gratie (1688)”, — „Onderrigting voor alle Catholyken aengaende het lezen der H. Schrift (1699)”, — en „Formularium Papae Alexandri VII adversus haeresin Jansenistariam (1709)”.

Hubrecht Matthijs Adriaan Jan van Asch van Wijck, een verdienstelijk geschied- en oudheidkundige, geboren den 14den October 1774. Hij studeerde en promoveerde in 1798 te Utrecht in de regten, liet zich in 1804 bij het Hof van Utrecht als advocaat inschrijven en werd tevens deken van het kapittel van St. Salvator aldaar. In 1810 liet hij zich de benoeming tot lid der vroedschap welgevallen, doch werd reeds het volgende jaar ontslagen. In 1811 volbragt hij als gemagtigde van zijn kapittel eene reis naar Parijs, om Napoleon af te brengen van het besluit, waarbij de kapittelen werden opgeheven, doch hij kwam onverrigter zake terug. Nadat de Franschen Utrecht verlaten hadden, werd hij lid van het stedelijk bestuur en in 1814 advocaat-fiscaal voor de middelen in de provincie Utrecht. In 1822 zag hij zich door de Provinciale Staten afgevaardigd naar de Tweede Kamer der Staten-Generaal, waar hij gedurende 18 jaar zitting had. Voorts werd hij burgemeester van Utrecht, welke betrekking hij in 1888 nederlegde om plaats te nemen in de Eerste Kamer der Staten Generaal, zag zich versierd met de Orde van den Nederlandschen Leeuw en in den adelstand opgenomen, was lid van onderscheidene belangrijke commissiën, en overleed den 21sten Julij 1843. Van zijne geschriften vermelden wij: „Iets over de verantwoordelijkheid der ministers volgens de grondwet van 1815 (1840)”, — „Geschiedenis van het oude handelsverkeer der stad Utrecht (1838—1846, 4 stukken)”,— „Over de instellingen van het hooger onderwijs te Utrecht, vóór de oprigting der hoogeschool in den jare 1636”, — „Proeve van verbetering van den afloop van het water in de Geldersche vallei (1832)”, — en „De verbetering der waterleiding in de Geldersche vallei, in verband met de daarstelling eener kanaalvaart in deze landstreek (1842)’’. Hij was curator der Utrechtsche hoogeschool, directeur van het Utrechtsch Genootschap, correspondent van het Koninklijk Nederlandsch Instituut en lid der Maatschappij van Nederlandsche letterkunde.

Carel van der Wijck, een verdienstelijk Nederlandsch krijgsman, geboren te Zutfen den 1sten Februarij 1797. Op zijn zeventienden verjaardag nam hij dienst bij het bataljon pontonniers, mineurs en sappeurs en zag zich in 1814 bevorderd tot tweede-luitenant-ingenieur en adjudant bij zijn vader, in die dagen kolonel-ingenieur en directeur van de eerste directie van fortificatiën. Hij nam deel aan den slag bij Waterloo en aan het blokkéren van Quesnoy en Valenciennes, zag zich daarop bevorderd tot eerste-Iuitenant en vertrok naar onze Oost-Indische bezittingen, waar hij zich gedurende eene reeks van jaren onderscheidde door beleid en moed. Hij bezocht zijn Vaderland in 1828 en 1835, maar keerde telkens naar Indië terug, zag zich in 1843 benoemd tot generaal-majoor, in 1848 tijdelijk tot bevelhebber van het Indische leger, bestuurde de ongelukkig afloopende tweede expeditie naar Bali en overleed den 30sten Junij 1852.

Bernard Hendrik Cornelis Karel van der Wijck, een verdienstelijk beoefenaar der wijsbegeerte en geboren te Gorinchem den 30sten Maart 1836. Hij studeerde en promoveerde in de letteren en zag zich in 1863 benoemd tot hoogleeraar te Groningen. Reeds als student leverde hij in de „Godgeleerde Bijdragen” belangrijke opstellen, die in 1861 afzonderlijk uitgegeven zijn. Voorts schreef hij: „De oorsprong en de grenzen der kennis (1863)”, — „Over het ontstaan en de beteekenis van wetenschap en wijsbegeerte (1864)”, — „Mr. Johannes Kinker (1864)”, — „Voltaire (1868)”, — „Onderscheid tusschen goed en kwaad (1868)”, — „De idealistische schoonheidsleer (in „De Gids” 1869)”, — „Het lager onderwijs en dr. A. Pierson (1869)”, — „De opvoeding der vrouw (1870)”, — „De wijsbegeerte der ervaring (1872)”, — en onderscheidene bijdragen in tijdschriften.

Herman van der Wijck, referendaris bij het departement van Koloniën en geboren te Ambarawa op het eiland Java den 27sten September 1844. Hij vestigde zich na de voleindiging zijner regtsgeleerde studiën als advocaat te ’s Gravenhage en trad vervolgens in dienst als staatsambtenaar. Hij schreef: „De Nederlandsche Oost-Indische bezittingen onder het bestuur van den commissaris-generaal du Bus de Gisignies (1866)”.

< >