Wenceslaus of Wenzel. Onder dezen naam vermelden wij:
Een Duitsch Koning, als koning van Bohemen Wenceslaus IV, oudsten zoon van keizer Karel IV en geboren in 1361. Hij werd reeds als driejarig kind tot koning van Bohemen gekroond en op zijn tiende jaar met Johanna, eene dochter van hertog Albrecht I van Beijeren, in het huwelijk verbonden. In 1373 zag hij zich beleend met de mark Brandenburg, die echter door zijn vader werd bestuurd. Den 12den Julij 1376 werd hij tot Roomsch koning gekozen en den 6den Julij daaraanvolgende te Aken gekroond, en in 1378 werd hfl opvolger van Karel IV op den Boheemschen en Duitschen koningstroon. Schoon goed onderwezen, rijk begaafd en reeds op twaalfjarigen leeftijd tot deelneming aan de staatsaangelegenheden geroepen, was hij niet opgewassen tegen de eischen van zijn veelbewogen tijd. Het ontbrak hem aan zelfstandigheid en vastheid van wil; ook werd hij afkeerig van alle staatszaken, zoodra hij de ijdelheid ondervond zijner welgezinde bemoeijingen. Al dadelijk beijverde hij zich, aan de veeten tusschen Vorsten, ridders en steden door de afkondiging van den landvrede op den Rijksdag te Nürnberg in 1383 een einde te maken, maar noch deze aankondiging, noch zijne herhaalde pogingen te Heidelberg (1384) en te Mergentheim (1387) hadden het gewenschte gevolg. Na dien tijd gaf hij de voorkeur aan jagtpartijen en feestmalen in Bohemen.
Eerst in 1389 liet hij zich overhalen , te Eger een Vorstendag te beleggen en den landvrede vast te stellen, waarin hij de zaak der steden, welke hij te voren tot verzet had aangespoord, ligtzinnig liet varen. Daarenboven had hij eerlang in Böhemen zelf met de wederspannigheid van den adel en de aanmatiging der geestelijkheid te worstelen. Toen hij in botsing kwam met den aartsbisschop van Praag, deed hij diens vicaris-generaal von Pomuk (Nepomuk) in 1393 in de Moldau werpen, en de leden van den adel, die de domeingoederen niet vrijwillig teruggaven, werden zonder vorm van procés om hals gebragt. Het ellendig en tevens wreed en tyranniek bestuur van Wenceslaus bragt de aanzienlijken in Bohemen tot het besluit, zich met den broeder van Wenceslaus, koning Siegmund van Hongarije, en zijn neef, den markraaf Jobst van Moravië, te verbinden, en door toedoen van deze werd Wenceslaus in 1394 overvallen en op het kasteel te Praag maanden lang gevangen gehouden, totdat door tusschenkomst van zijn broeder, hertog Johann von Görlitz , de Duitsche Vorsten door bedreiging zijne vrijlating bewerkten. Niettemin moest hij eene overeenkomst sluiten, waarbij van zijn koninklijk gezag naauwelijks eene schaduw overbleef.
Ook in Duitschland begon zijn aanzien meer en meer te dalen en zijn gebrek aan werkzaamheid veroorzaakte overal de willekeurigste handelingen en geweldenarijen, die zelfs door eene nieuwe afkondiging van den landvrede in 1398 niet werden gefnuikt Toen Wenceclaus aan de Visconti het hertogdom Milaan, een Rijksleen, opdroeg en ter wille van Frankrijk de afzetting der beide tegenpausen Bonifacius IX en Benedictus XIII goedkeurde, kwamen de vier keurvorsten van Mainz, Trier, Keulen en de Pfalz in 1400 te Rhense bijéén en besloten den 20sten Mei tot het vonnis der afzetting. Inmiddels was Wenceslaus met zijne onderdanen in Bohemen op nieuw in botsing geraakt, en Siegmund maakte hiervan gebruik, om zijn broeder gevangen te nemen en gedurende 19 maanden te Weenen op te sluiten. Daar paus Bonifacius IX in 1403 de afzetting van Wenceslaus met alle plegtigheid afkondigde, begunstigde laatstgenoemde uit haat tegen de R. Katholieke geestelijkheid de aanhangers van Husz. Toen voorts in 1410, na den dood van Ruprecht, Siegmund tot Roomsch Keizer gekozen was, deed Wenceslaus in eene minnelijke schikking ter gunste van laatstgenoemde in 1411 afstand van zijne regten op het keizerschap, behield alleen den keizerlijken titel, liet de regéring van Bohemen voortaan over aan de vergadering der Standen aldaar en vermaakte zich op zijne kasteelen met de jagt. Hij overleed den 16den Augustus 1419 te Praag ten gevolge van eene beroerte, die hem bij het vernemen van den opstand der Hussieten aangreep.
Koningen van Bohemen, namelijk Wenceslaus I, den zoon van Ottokar I. Hij volgde laatstgenoemde op in 1230, verliet, schoon gehuwd met eene dochter van Philips van Zwaben, in 1240 de zijde der Hohenstaufen, moest in 1248 bij een opstand van den adel, aan wiens hoofd zich zijn zoon Ottokar bevond, de vlugt nemen uit Bohemen, heroverde het in 1249 en overleed den 22sten September 1253. — Wenceslaus II, een zoon van Ottokar II. Nadat deze op het Marchfeld gesneuveld was (1278), volgde Wenceslaus hem op in de heerschappij van Bohemen en Moravie onder voogdij van markgraaf Otto van Brandenburg, die Wenceslaus eenigzins in bewaring hield en het land uitzoog. Wenceslaus trad in het huwelijk met Guta, eene dochter van Rudolf von Habsburg en aanvaardde in 1283 het bewind, zonder echter een einde te kunnen maken aan de woeling der adellijke partijen. Hij verwierf Meiszen, Krakau, Sandomir en de opperleenheerschappij over de Silézische hertogdommen, zag zich in 1291 tot koning van Polen gekozen, maar verkreeg wegens zijne traagheid, vreesachtigheid en zwakheid nergens voldoenden invloed, en overleed den 21sten junij 1305. Hij heeft zich ook als minnezanger bekend gemaakt. — Wenceslaus III, een zoon van den voorgaande. Hij werd in 1301 te Stuhlweiszenburg tot koning van Hongarije gekroond, maar kon zijn gezag tegen Karel Robert van Napels niet handhaven, zoodat hij zich in Bohemen bij zijn vader vervoegde, en zich overgaf aan slemperij en zingenot en den 4den Augustus 1306 door den Thuringschen ridder Konrad von Bodenstein werd vermoord. Met hem is de stam der Premysliden in de mannelijke Iijn geëindigd.