Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Welsch

betekenis & definitie

Welsch (Welsh, Kymrish) is eene taal, die met het Bretonsch en het verdwenen Cornwallisch een hoofdtak vormt van het Keltisch. Hare spraakkunst is vooral bewerkt door Evans en door Owen. De Welsche letterkunde, eene der oudste en merkwaardigste van ons werelddeel, omvat onderscheidene geschriften in proza en poëzij. De oudste dichters in deze taal zijn Aneurin, Taliesin, Llewarch-Hen en Merddin (Merlin), en deze bloeiden ten tijde der Angelsaksische heerschappij Uit het tweede gouden tijdperk dezer letterkunde (1080— 1194) noemen wij de dichters Meilyr, Gwalchmai, en Dafydd Benfras.

De grootste dichter der volgende periode was Dafydd af Gwilym (+ 1356). Na dien tijd kwam de Welsche dichtkunst in verval. Behalve Joh Goch, Gwilym ab Jeuan Hen (1450), Dafydd ab Edmund, Lewis Glyn Cothi, Jeuan Deulwyn en Sion Tudor worden als laatste dichters alleen Huw Morris (+ 1709) en bovenal Omen Goronwy (+ 1780) vermeld. Tot de prozawerken in het Welsch behooren de kronieken van Tysilio en Caradawg, het wetboek van Howel-Da, „The sleeping Bard” en „Mabinogion (eene verzameling van sprookjes)”. In den laatsten tijd zijn eindelijk onderscheidene voor het volk bestemde geschriften in het Welsch in het licht verschenen, zoowel in Wallis als elders.

< >