Onder dezen naam vermelden wij:
Oliver Evans, een verdienstelijk NoordAmerikaansch werktuigkundige en den uitvinder der stoomwerktuigen met hooge drukking. Hij werd geboren in 1755 nabij Philadelphia, kwam als zoon van behoeftige ouders bij een wagenmaker in de leer en leverde weldra een verbeterd spinwerktuig en een verbeterden molen,die beide uitmuntend voldeden. Reeds in 1785 zocht hij van de regéring van Pennsylvanië octrooi te verkrijgen tot het vervaardigen van stoomwagens, doch men had weinig vertrouwen op zijne onderneming. Weldra wekte hij de algemeene verbazing door 2 nieuwe uitvindingen, namelijk door het ontwikkelen van stoomkracht en door de toepassing van deze op van plaats veranderende werktuigen (locomotieven), waardoor hij aan de uitvindingen van Newcomen en Watt eene veel hoogere waarde gaf.
Toen hij alzoo in 1797 bij de regering van Maryland om octrooi voor een stoomwagen vroeg, verkreeg hij wel is waar ’t geen hij verlangde, maar vond geen kapitalist, die de eer der uitvinding met hem wilde deelen, zoodat Evans zijn geheele vermogen besteedde aan het vervaardigen van zulk een wagen, waarmede hij de juistheid zijner denkbeelden bewees. Deze echter vonden eerst ingang, toen Trevethick en anderen in Engeland machines van hooge drukking vervaardigden. In 1804 noemde het Congrès der Vereenigde Staten hem een „Weldoener des Vaderlands” en verlengde zijn octrooi tot aan 1825. Een noodlottige brand legde echter zijne kostbare fabriek in asch, en hij zelf overleed 4 dagen later, op den 15den Maart 1811. Hij schreef een „Guide or manual for millwrights (1793, 3de uitgave 1818)”, — en een „Guide for mechanical engineers (1805)”.
Sir de Lacy Evans, een Britsch generaal en lid van het Parlement. Hij werd geboren in 1787 te Moig in Ierland, ontving zijne opleiding op de militaire school te High-Wycombe, trad eerst in dienst bij de Oost-Indische Compagnie en werd daarna luitenant bij een regiment dragonders. Gedurende den veldtogt in Spanje verwierf hij door zijne wetenschappelijke kennis de gunst van den hertog van Wellington. Als officier van den generalen staf onderscheidde hij zich in 1813 en 1814 in Noord-Amerika, werd bij zijn terugkeer in 1815 majoor, en zag zich wegens de diensten, die hij als adjudant van generaal Ponsonby in den slag bij Waterloo bewezen had, tot kolonel bevorderd. Toen hij vervolgens nonactief werd, waagde hij zich op het gebied der staatkunde, voegde zich bij de Radicalen, en werd in 1831 door Rye en in 1833 door Westminster afgevaardigd naar het Parlement.
In 1835 aanvaardde hij als luitenant-generaal het opperbevel over het legioen, dat ter ondersteuning van de Constitutionélen in Spanje voor de Spaansche regéring geworven werd. Hij behaalde er onderscheidene overwinningen, bestormde in 1837 de stad Irun, keerde naar Engeland terug, werd er wederom door Westminster naar het Parlement gezonden en ontving de Bath-orde benevens den rang van overste in Britsche dienst, — voorts in 1854 dien van luitenant-generaal, waarna hij in den Krim-oorlog bevel voerde over de 2de divisie en bij de Alma en bij Inkerman zich door groote dapperheid onderscheidde. Wél moest hij in 1855 zich wegens ziekte naar Engeland inschepen, maar hij ontving er de dankbetuiging van het Parlement. Tot 1865 bleef hij als parlementslid ijverig werkzaam, en overleed te Londen den 9den Januarij 1870. — Zijn broeder was generaal-majoor in Engelsch-Indië, en overleed aldaar in 1848.
Mary Anne Evans, eene uitstekende Engelsche schrijfster, die zich onder den naam van George Eliot heeft bekend gemaakt. Zij is de dochter van een godsdienstleeraar in het noorden van Engeland en werd aldaar geboren omstreeks het jaar 1820. De kring, waarin zij verkeerde, verschafte haar stof tot schetsen uit het leven van Engelsche geestelijken (Scenes of clerical life, 1854), waarin echte godsdienstigheid zich paarde aan eene edele verdraagzaamheid, en een dichterlijk gevoel aan eene zeldzame gave van opmerking. Haar volgende roman „Adam Bede (1859, 3 dln, ook in het Nederlandsch vertaald),” bezorgde haar onder de schrijfsters een hoogen rang. Daarna verschenen: „The mill of the Floss (1860, 3 dln)”, — „Silas Marner (1861, 3 dln”, een meesterstuk van eenvoudigheid, — „Romola(1863, 3 dln)”, waarin zij in krachtige trekken eene schets levert uit den tijd van Savonarola, — „Felix Holt, the Radical (1866, 3 dln)”, — en „Middle March (1872)”, tafereelen uit het landleven bevattend. Voorts gaf zij onderscheidene gedichten in het licht, zooals: „The Spanish gipsy (1866)”, — „Agatha (1869)”, — „The legend of Tubal (1873)”, — en „Armgart, a dramatic poem (1871)”. Veelal zijn deze dichterlijke verhalen vervat in rijmlooze vijfvoetige jamben, en ook in die voortbrengselen openbaart zich haar benijdenswaardig talent als dichteres. In alle opzigten mag zij de koningin der romancières worden genoemd.