Waldenzen (De) vormen eene godsdienstige secte, welke reeds lang vóór de dagen der Hervorming ontstond en haren naam ontleent aan Petrus Waldus of Valdez, een aanzienlijk en bemiddeld burger van Lyon. Deze wist zich vertalingen te verschaffen van onderscheidene gedeelten des Bijbels en kwam daardoor tot het besluit, de oorspronkelijke zuiverheid der Kerk door vrijwillige armoede te herstellen. Tot dat oogmerk trok hij sedert 1179 met zijne volgelingen ter verkondiging van het evangelie door het land, nadat zij afstand hadden gedaan van alle goederen, weshalve zij ook wel Pauperes de Lugduno (Armen van Lyon) werden genaamd. Voorts heette men hen Leonisten naar de plaats van hun oorsprong, Sabatati wegens hunne klompen en Humiliati wegens hunne nederigheid.
Met de Kerk kwamen zij al dadelijk in botsing wegens het lezen van den Bijbel en het prediken van leeken en later ook wegens de leer der Sacramenten. zij werden om die reden door Lucius III op de Synode te Verona (1184) en door Innocentius III op het Lateraanconcilie (1219) in den ban gedaan. Niettemin breidden zij zich uit in Italië, Frankrijk en Bohemen. Toch bleven de dalen van Piémont en Savoije de voornaamste zetels dezer secte. Hier en overal waren zij, in weerwil van hunne zuivere Christelijke beginselen en van hun zedelijken levenswandel, door de voorschriften der Bergrede bestuurd, tot in de 18de eeuw aan tallooze vervolgingen blootgesteld. Paus Sixtus IV deed zelfs in 1477 een kruistogt tegen hen prediken, en in 1680 werden door een Fransch en Italiaansch leger omstreeks 3000 Waldenzen gedood, 10000 in de gevangenis geworpen en 3000 kinderen in R. Katholieke gemeenten verspreid. In onze eeuw traden de Protestantsche Mogendheden en vooral Pruissen krachtig op, om aan de Waldenzen een beteren toestand te bezorgen, en door het patent van den Koning van Sardinië van 17 Februarij 1848 verkregen deze vrijheid van godsdienst en dezelfde burgerlijke regten als de R. Katholieke ingezetenen. De Waldenzen bewonen thans de drie Alpendalen Val Martino, Val Angrogna en Val Lucerna, waar zij zich door zuiverheid van zeden, ongemeene nijverheid en eene zorgvuldige bewerking der akkers en wijnbergen onderscheiden.
Hun aantal is er echter van 80000 (omstreeks het jaar 1500) tot 25000 geslonken. Intusschen heeft men (1875—1876) van de Alpen (Turijn) tot Sicilië (Palermo) nog 40 gemeenten en 16 zendelingenposten. In vroegeren tijd kon bij hen ieder, zelfs eene vrouw, ter prediking optreden, doch sedert 1839 is eene voorafgaande wetenschappelijke studie een vereischte; de leeraren worden daarop door de gemeenten gekozen en door de synode in hun ambt bevestigd. Deze laatste, uit geestelijken en leeken zamengesteld, vergadert om de vijf jaar in een der genoemde drie dalen. Sedert 1532 hebben de Waldenzen, wat hunne leer betreft, zich bij de Gereformeerden aangesloten. Zij worden ook thans nog door hunne broeders in ons Vaderland geldelijk ondersteund.