Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Vliesvleugelige insecten

betekenis & definitie

Vliesvleugelige insecten (Hymenoptcra) zijn zeer levendige diertjes, die onder het vliegen brommen, eene zeer harde huidbedekking hebben en eene volkomene gedaanteverwisseling ondergaan. Hun kop is langwerpig, overdwars geplaatst en van onderen hol. De oogen zijn langwerpig, meestal van drie bij-oogen voorzien, en de monddeelen tot bijten en likken ingerigt. De bovenkaak en bovenlip zijn groot, en de onderkaak is zacht, de tong eenvoudig, draadvormig, bij eenige soorten als een gesteeld blad, bij andere zeer kort.

De sprieten zijn middelmatig van lengte, veelal draad- of borstelvormig, dikwijls geknakt, zelden knodsvormig. De drie borstringen zijn met elkander vergroeid, en de eerste ring is zeer klein. Het achterlijf is zittend of gesteeld met een legboor of angel, die meestal in het lijf verborgen is, maar uitgestoken kan worden. Viiesvleugeligen met eene lange legboor steken niet, maar wanneer zij een verborgen angel hebben, steken zij gevoelig. Met weinige uitzonderingen zijn zij alle gevleugeld. De larven hebben pooten en gelijken veel op rupsen of zijn maden zonder pooten. Men kent van deze orde omstreeks 15000 soorten, in drie groepen verdeeld; deze zijn: die der zaagdragers of plantenwespen (Phytospheces), met eene zaagvormige legboor, voorvleugels met lancetvormige cellen en achtervleugels met drie wortelcellen, met de familiën der bladwespen (Tenthredonidae), waartoe de groene bladwesp (Tenthredo scalaris Klg.) behoort, en der houtwespen (Siricidae) met eene ver uitstekende legboor en draadvormige voorscheenen, met de reuzenhoutwesp (Sirex gigas L.), — die der draaddragers (Entomospheces), met een gesteeld achterlijf en eene draadvormige legboor, als woekerdieren in dieren en planten levende, met de familiën der goudwespen (Chrysidae), met een breed, schijnbaar zittend achterlijf, met de gewone goudwesp (Chrysis ignita L.) die der galwespen (Gallicolae), met eene aan den wortel spiraalvormige legboor, met de eikengalwesp (Cynips tinctoria), en die der sluipwespen (Ichneumonidae) met gesteeld achterlijf en lange in eene tweekleppige scheede verborgen legboor, met de langstaartige sluipwesp (Ichneumon manifestator), — en die der angeldragers (Aculeata) met gesteeld achterlijf, een angel en eene gifblaas, met de familiën der zandwespen (Sphegidae) met draadvormige sprieten en lange achterpooten, met de gewone zandwesp (Sphex sabulosa), der Mieren (Formicidinae), Wespen (Vespidae) en Bijen (Apidae). Zie onder laatstgemelde drie namen.