Virgilius de Toovenaar is de door middeneeuwsche sagen opgesierde figuur van den dichter der Oudheid. Eenige raadselachtige plaatsen in zijne gedichten gaven reeds vroeg aanleiding tot het gevoelen, dat daarin eene geheimzinnige wijsheid was opgesloten.
Christelijke schrijvers zelfs wezen op het begin van de vierde der „Eclogae” en hielden het voor eene voorspelling omtrent de komst van den Messias, zoodat Virgilius met de Sibylle en de Profeten des Ouden Testaments ingang vond in de liturgie der R. Katholieke Kerk. Daarmede stonden de „Sortes Virgilianae” in verband, namelijk men beschouwde versregels van Virgilius, in den blinde door eene naald of een stilet aangewezen, als eene soort van godspraak.
Voorts werden de lotgevallen van den dichter met betrekking tot de plaatsen van zijne geboorte, zijn verblijf en zijn dood, vereenigd tot eene sage, die sedert den aanvang der 16de eeuw in het Fransche volksboek: „Faictz marueilleux de Virgile (laatste druk, 1857)” algemeen werd verspreid. Daarin wordt Virgilius voorgesteld als een duivelskunstenaar, die inzonderheid tot heil van Rome of Napels zijne bovennatuurlijke krachten aanwendde. De rijke literatuur over dit onderwerp is behandeld door Keller in zijne uitgave van den „Roman des sept sages (1836)”.