Publius Virgilius, ook Vergilius geheeten, met den geslachtsnaam Maro, een beroemd Romeinsch dichter, geboren den 15den October 70 vóór Chr. te Andes bij Mantua, ontving zijne eerste opleiding te Cremona, studeerde vervolgens te Milaan, te Napels, waar Parthenius hem onderwees in de Grieksche taal en letterkunde, en sedert 47 te Rome, waar hij tot de leerlingen van den Epicurist Syron behoorde.
In 45 keerde hij naar Andes terug en wijdde er zich aan het beheer zijner goederen en aan de studie der Grieksche dichters. In het jaar 42 begon hij zijne „Eclogae” te dichten. De landverdeeling, door Octavianus ter gunste der Veteranen verordend, verdreef hem in het jaar 40 van zijne goederen, doch deze kwamen na de verzoening van Octavianus met Antonius weder in zijn bezit. Door Asinius Pollio, den bestuurder van Gallia Transpadana, werd hij aanbevolen aan Maecenas, met wien hij tegelijk met Horatius op vriendschappelijken voet verkeerde; maar om redenen van gezondheid hield hij meestal te Napels zijn verblijf en dichtte er (37-30) de „Georgica” en vervolgens de „Aeneis”. Om hieraan de laatste beschavende hand te leggen, volbragt hij in 19 eene reis naar Griekenland, maar ontmoette te Athene Augustus, met wien hij den terugtogt aanvaardde naar Italië, doch overleed onder weg den 22sten September van laatstgenoemd jaar te Brundusium. Volgens zijne begeerte werd hij in de nabijheid van Napels aan den weg naar Puteoli ter aarde besteld, en ook thans nog wordt er zijn graf gewezen aan den ingang der grot van Posilipo.
Als mensch onderscheidde hij zich door een vreedzaam en kinderlijk gemoed, en een zedelijke ernst ligt over zijne gedichten uitgebreid. Vooral slaagde hij in het dichten van idyllen. Hij is geen verheven dichterlijk genie, maar een man van groote gaven, die zich door ingespannen studie ontwikkeld heeft, zoodat zijne voortbrengselen zich meer onderscheiden door zorgvuldigheid van bewerking, correctheid en sierlijkheid van taal en versbouw, dan door scheppende kracht en hooge vlugt. Daarenboven ontbreekt het hem ten eenemale aan oorspronkelijkheid.
Zijne „Eclogae”, een tiental bucolische gedichten, zijn getrouwe navolgingen der gedichten van Theócritus, — zijne „Georgica”, een leerdicht in 4 boeken, over landbouw, boomkweekerij, vee- en bijenteelt, onderscheiden zich alleen door sierlijkheid van taal en een welluidenden versbouw, — en zijne „Aeneïs”, een heldendicht in 12 boeken, naar men meent na ’s dichters dood door zijne vrienden Varius en Tucca voltooid, is eene flaauwe afspiegeling der heldenzangen van Homerus.
Voorts wordt hem nog een veertiental kleinere gedichten toegeschreven, en van zijne prozawerken is alleen zijne briefwisseling met Augustus bewaard gebleven. Reeds in ouden tijd werden bewerkingen geleverd van en commentaren (scholia) geschreven op de gedichten van Virgilius, en men beseft, hoe hoog het aanzien van dezen dichter was in de middeneeuwen, wanneer men opmerkt, dat Dante in zijne „Divina Commedia” hem tot leidsman kiest in de onderwereld, terwijl Tasso en Camoëns het voorbeeld van Virgilius zochten na te volgen. Reeds in 1180 werd de „Aeneïs” door Heinrich von Veldeke in het Duitsch overgebragt.
Tot de merkwaardigste uitgaven der gedichten van Virgilius behooren, behalve de „Editio princeps (1469)”, die van Heyne (1803, 4 dln)”, — die van Wagner (1830-1841, 5 dln)”, — die van Forbiger (4de druk, 1872-1875, 3 dln), — en die van Ribbeck (1859-1868, 5 dln), en in ons Vaderland werden er geleverd door D. en N. Heinsius (1636 en 1664), Burmannus (1746, 4 dln), Ruaeus (1817, 2 dln) en Peerlkamp (1843, 2 dln). Voorts heeft men in schier alle beschaafde talen overzettingen van de dichtwerken van Virgilius, en daaronder vele met fraaije platen en vignetten versierd.
Eene klassieke vertaling van al de gedichten van Virgilius is de Duitsche van Vosz (2de druk, 1821, 3 dln), — voorts hebben wij in het Nederlandsch: „P. Virgilius Maroos wercken (1646)” van Vondel in proza, — „P. Virgilius Maroos Herderskouten en Landgedichten, mitsgaders de XII boeken van Aeneas (1703)” van L. Doncker, — „De twaalf boeken van Aeneas (1583 en later) van van Ghistele, — „Proeve eener nieuwe overzetting van den Eneas (1804-1806, 4 stukken)” door P. van Winter en „De Aeneas van Virgilius (1809-1813, 5 stukken)” door W.C. Brinkman, weduwe C. van Streck. Ook is van de „Aeneïs” meermalen eene travestie geschreven, bijv. in het Nederlandsch door Fockenbroch.