Verloskunde of vroedkunde noemt men de kunst, barenden bij de natuurlijke geboorte bij te staan, en deze bij moeijelijkheden te bevorderen en tot een goed einde te brengen. Zij is een deel der geneeskunde en leert, welke moeijelijke gevallen kunnen voorkomen en hoe men daarbij handelen moet. Hiertoe behoort eene naauwkeurige kennis der bij de verlossing betrokkene ligchaamsdeelen en der afwijkingen en vergroeiingen van deze, inzonderheid van het bekken; alsmede van het verloop der zwangerschap en van de voorteekens eener natuurlijke geboorte, en evenzeer van de daarbij aanwezige gevaren, — voorts van alles wat men bij de geboorte in de verschillende tijdperken naar gelang der omstandigheden doen en laten moet, — tevens van alles wat geschieden moet ten behoeve van het kind gedurende en onmiddellijk na de geboorte, — en eindelijk van de doelmatige verpleging der kraamvrouw.
In moeijelijke gevallen wordt de verlossing veelal eene instrumentale, waarbij tang en hefboom hulp moeten verleenen, terwijl keering, keizersnede, perforatie enz. tot de bewerkingen behooren, waarmede de verloskundige bekend moet wezen. — Bij de oude Grieken en Romeinen werd de verloskunde door vrouwen uitgeoefend, en alleen in de moeijelijkste gevallen kwamen artsen te hulp. Later is de verloskunde met de heelkunde verbonden, en daar uitstekende geneeskundigen zoowel door het schrijven van verloskundige boeken als door het uitvinden van doelmatige werktuigen zich verdienstelijk hebben gemaakt jegens de verloskunde, heeft men meer en meer den bijstand van mannen voor kraamvrouwen ingeroepen.