Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Venema

betekenis & definitie

Venema. Onder dezen naam vermelden wij:

Herman Venema, een uitstekend Nederlandsch godgeleerde, geboren te Wildervank in 1697. Hij studeerde te Groningen en te Franeker, werd in 1719 predikant te Dronrijp en aanvaardde in 1723 het hoogleeraarsambt aan de académie te Franeker, waar hij in 1787 overleed. Zijne geleerdheid schonk hem een Européschen roem, en als bijbelverklaarder maakte hij zich verdienstelijk door commentaren op: „Genesis (1747)”, — „Jeremia (1766)”, — „Ezechiël (1790)”, — „Daniël (1745; 2de druk 1752)”, — „Zacharia (1787)”, — „Maleachi (1788)”, — en vooral op de „Psalmen (1742 enz., 7 dln)”. Vermaard zijn ook zijne „Institutiones historiae ecclesiasticae V. et N. T. (1768, 7 dln)”, terwijl hij daarenboven nog vele andere geschriften in het licht deed verschijnen.

Gerardus Azings Venema, een verdienstelijk wis- en natuurkundige, geboren te Sappemeer den 26sten Maart 1808. Hij ontving zijne opleiding aan de inrigtingen van onderwijs aldaar en wist het ontbrekende door eigen oefening en ervaring op eene uitstekende wijze aan te vullen. Op ruim 20-jarigen leeftijd zag hij zich benoemd tot turfmeter, standplaats te Heerenveen, en in 1854 tot burgemeester van Winschoten en werd in 1865 geplaatst als chef aan het bureau voor statistiek op het Provinciehuis te Groningen. Tevens was hij in de betrekkingen van ijker en van schoolopziener met den meesten ijver werkzaam. Als lid van de Provinciale Staten nam hij een zeer werkzaam aandeel in de verbetering der scheepvaartkanalen en de nieuwe kanalisatie van de provincie. Als lid der Internationale Commissie was hij werkzaam tot regeling der afwatering van de grensprovinciën en ter verbinding van de Nederlandsche met de Pruissische kanalen.

De medeonderteekening van het protocol mogt hij evenwel niet beleven. zijne verdiensten werden erkend door den senaat der Groninger Hoogeschool, die hem in 1864 eershalve tot doctor in de wis- en natuurkunde benoemde. hij was lid van verschillende geleerde binnen- en buitenlandsche genootschappen en overleed te Groningen den 30sten November 1873. Van zijne geschriften noemen wij: „Het afbakenen van lange rechte lijnen op het veld, in toepassing beschouwd bij het verlengen van zwetslooten (1847)”, — „Over de balans en het wegen (1848)”, — „Nieuwe eenvoudige verklaring van de veranderingen, die de kusten van ons land langs de zee, de wadden, de zeeboezems en de groote stroomen ondergaan hebben (1849)”,— „Over het meten en wegen van granen, zaden en andere zelfstandigheden (1851)”, — „Proeven eener nieuwe en eenvoudige methode voor het verdeelen van recht- en kromlijnige stukken grond van meerdere of mindere uitgestrektheid (1852)”, — „Over het dalen van de noordelijke kuststreken van ons land (1855)”, — „Proeve van een ontwerp voor het waterpassen van, en het waarnemen der waterstanden in de provincie Groningen (1855)”, — „De Dollard, of geschied-, aardrijks- en natuurkundige beschrijving van dezen boezem der Eems (1855, hiervan is het natuurkundig gedeelte van G.A. Venema)”, — „De hooge venen en het veenbranden (1855)”, — „Verbetering van de kanalen in de provincie Groningen, in verband beschouwd met de plannen van den Commissaris des Konings in die Provincie (1856)”. Voorts schreef hij tal van brochures over natuurlijke historie, welke in verschillende tijdschriften werden geplaatst. In de „Bijdragen tot de kennis van de Provincie Groningen,” uitgegeven door de commissie voor de statistieke beschrijving dier provincie, werden onderscheidene stukken van zijne hand opgenomen. De voornaamste daarvan zijn: „De bodem van het Oldambt en Westerwolde”, — „De venen en de veenkoloniën en de aanleg van venen”, — „Bijdragen tot de hydrographie van de Provincie”,— „Proeve eener statistiek van landbouw van de gemeente Winschoten”, — „De visscherij in de Provincie”, — „De kunstwegen” — en „Bijdragen tot de aardrijkskundige gesteldheid der provincie (1855—1873)”.

< >