Valerius is de naam van een vermaard geslacht van Patriciërs te Rome. Zijn stamvader Volesus, van Sabijnschen oorsprong, heeft volgens de sage den vrede bevorderd tusschen Romulus en Tatius en zich met laatstgenoemde te Rome gevestigd. Publius Valerius Poplicola bekleedde, nadat hij tot den val der Tarquiniërs had medegewerkt, van 509— 504 vóór Chr. tot viermaal toe het consulaat en streed tegen de Vejenters, tegen Porsenna, tegen de Etruscers en tegen de Sabijnen. De wetten (leges Valeriae), die hij in 509 ter handhaving der vrijheid verordende, verschaften hem den naam van Poplicola (Volksvereerder).
Hij overleed in 503 en werd op kosten van den Staat begraven. —Zijn broeder Marcus Valerius Volesus streed in 505 voorspoedig tegen de Sabijnen, werd in het volgende jaar legatus van zijn broeder in den oorlog tegen de Sabijnen en sneuvelde, naar men meent, in den slag aan het meer Regillus. — Lucius Valerius Poplicola Potitus, een kleinzoon van den voorlaatste, was met Marcus Horatius Barbatus na den val der Tienmannen in 449 consul, behaalde de overwinning op de Aequers en verordende met zijn ambtgenoot de „leges Valeriae Horatiae” ter versterking van de grondslagen der vrijheid. — Marcus Valerius, een uitstekend veldheer, overwon, toen hij in 349 onder consul Lucius Furius Camillus als krijgstribunus tegen de Galliërs te velde trok, door den bijstand van een raaf, die zich op zijn helm plaatste, de overwinning op een vijand in een tweegevecht en verkreeg daardoor den naam van Corvus (Raaf). Hij was zesmaal consul, tweemaal dictator en bekleedde 21maal curulische waardigheden. Onder zijne talrijke overwinningen behoort vooral die aan den berg Gaurus (343) en bij Suessula op de Samnieten behaald. — Manius Valerius Maximus Messala streed in 263 als consul in Sicilië tegen de Carthagers en tegen Hiéro van Syracuse en bezette Messana. — Quintus Valerius Falto voerde in 241 in den slag bij de Aegadische Eilanden in plaats van den zieken consul Quinius Lutatius Catulus het opperbevel en vierde een „Triumphus navaiis”. — Marcus Valerius Laevinus praetor in 215, voerde jaren aanéén een voorspoedigen oorlog tegen Philippus van Macedonië en voltooide de verovering van Sicilië. Hij overleed in 200 als propraetor van Macedonië. — Lucius Valerius Flaccus bekleedde in 195 met Cato de Oudere het consulaat en in 184 het censorschap. — Een andere Lucius Valerius Flaccus was eerst flamen Martialis en daarna consul met Cajus Marius. Na den dood van dezen werd hij in 86 wederom consul en naar Azië gezonden, om in plaats van Sulla oorlog te voeren tegen Mithrídates, doch door de oproerige troepen vermoord. — Een derde Lucius Valerius Flaccus bevorderde, als bekleed met het tusschenbestuur, in 82 de benoeming van Sulla tot dictator. — Een vierde van dien naam ondersteunde als praetor in 63 Cicero in den strijd tegen Catilina door de gezanten der Allobrogen gevangen te nemen. Het volgende jaar vertrok hij als propraetor naar Azië en gaf er door afpersingen aanleiding tot eene aanklagt, maar werd door Cicero in eene bewaard gebleven redevoering, met goed gevolg verdedigd. — Tot een Plebejischen tak van dit geslacht behoorde Cajus Valerius Triarius, een vriend van Cicero. Hij was in 51 volkstribuun, voerde in den burgeroorlog bevel over de Aziatische vloot van Pompejus, en sneuvelde waarschijnlijk in den slag van Pharsalus. Het geslacht Valerius bloeide ook nog in den tijd der Keizers en tegen het einde van de 4de eeuw onzer jaartelling vinden wij bij Symmachus den senator Valerius Proculus vermeld als een der regtschapenste mannen van zijn tijd.