Een uitstekend Engelsch regtsgeleerde, geboren te Westminster in 1810, studeerde te Oxford, was aldaar van 1842 tot 1847 werkzaam als hoogleeraar in de staathuishoudkunde en zag zich in 1852 benoemd tot professor in het internationaal regt aan Kings College te Londen, waarna hij in 1855 als hoogleeraar in het burgerlijk regt terugkeerde naar Oxford. Daarenboven was hij in 1852 reeds aangesteld tot vicaris-generaal van den aartsbisschop van Canterbury (Kantelberg) en verkreeg in 1858 de betrekking van kanselier van het aartsbisdom Londen. Later werd hij lid van den Koninklijken Raad, in 1867 advocaat-generaal en opgenomen in den adelstand.
Van zijne geschriften vermelden wij: „Epitome of Niebuhr’s history of Rome (1837,2 dln)”, — „The Oregon question examined (1846)”, — „View of the progress of political economy in Europe since the XVI century (1847)”, — „Relation of Schleswig and Holstein to Denmark (1848)”, — „The Pope’s letters-apostolic considered (1851)”, — „Lectures on the Science of the international law (1856)”, — „Laws of nations considered as independent communities (1861)”, —en „Laws of nations in time of war (1863; 24e druk 1875)”.