Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Trente

betekenis & definitie

Trente of Triënt, in het Italiaansch Trento en in het Latijn Tridentum, is eene districtshoofdstad in Tyrol, 198 Ned. el boven de oppervlakte der zee, op den linker oever der bevaarbare Etsch, aan den mond der Fersina en aan den spoorweg. Zij is de zetel van een vorstbisschop, van een domkapittel, van eene regtbank, en heeft twee voorsteden, eenige overblijfselen van hooge stadsmuren, twee, naar men zegt, door de Romeinen gebouwde torens, goed geplaveide straten en huizen in Italiaanschen stijl. De aanzienlijkste pleinen zijn er: de Piazza del Duomo met de Neptunusfontein en de Piazza d’ Armi.

De voornaamste harer 15 kerken zijn: de Dom met 3 beuken, 2 koepels en fraaije schilderijen, — de kerk van Santa Maria Maggiore, van rozenrood marmer opgetrokken met de portretten der Kerkvorsten, die in dit gebouw het Concilie bijwoonden, — de St. Pieterskerk, met eene kapél van den heiligen Simon van Trente, — de Jezuïetenkerk, — de kerk dell’ Annunziata met een hoogen koepel, — en de Martinikerk. Andere merkwaardige gebouwen zijn er: het kasteel Buon Consiglio (voorheen het verblijf van den Vorst-Bisschop, thans eene kazerne), het stadhuis, het paleis van justitie, de schouwburg, onderscheidene paleizen van particulieren en het weeshuis. Ook heeft men er: een Franciscaner- en een Capucijnerklooster, 3 nonnenkloosters, een R. Katholiek seminarium met eene bibliotheek, een gymnasium, een afzonderlijk bisschoppelijk gymnasium, eene kweekschool voor onderwijzeressen, eene handelsschool, een stedelijk muséum, eene volksbibliotheek, onderscheidene instellingen van weldadigheid en ruim 17000 inwoners. Op het gebied der nijverheid vindt men er eene klokkegieterij, eene ijzergieterij, papiermakerijen, pottebakkerijen, zijdespinnerijen, zijdeweverijen, lakenfabrieken, verwerijen enz. Voorts is er een levendige handel, en in den omtrek heeft men groote marmergroeven, ooft- en wijnbouw. Op den regter oever van de Etsch, aan den ingang van de Velakloof ligt het rotsgevaarte Dos Trento, waarop zich te voren het Romeinsche kasteel Verruca verhief. Het district Trente telt op bijna 17 □ geogr. mijl ongeveer 83000 inwoners. Trente was aanvankelijk eene Romeinsche kolonie.

In de 4de eeuw werd deze stad de zetel van een bisschop en in 574 de residentie van een Longobardischen hertog. Zij is bekend geworden door Secundus van Trente († 604), die eene (helaas! zoek geraakte) geschiedenis der Longobarden geschreven heeft. Onder Karel de Groote verviel zij aan het Frankische rijk en onder Otto met Italië aan Duitschland. Koning Koenraad II beleende in 1027 den bisschop van Trente met de vorstelijke waardigheid en met de wereldlijke heerschappij over de stad, en het Concilie van 1545—1563 schonk haar eene algemeene vermaardheid. In 1803 werd het bisdom geseculariseerd en in de Oostenrijksche landen ingelijfd. In 1805 viel het ten deel aan Beijeren, in 1809 aan Italië en in 1813 weder aan Oostenrijk.

Het Concilie van Trente (Concilium Tridentinum) was eene algemeene kerkvergadering, zamengeroepen om de kerkelijke oneenigheden, door de Hervorming ontstaan, uit den weg te ruimen. Eene aanleiding daartoe was in de eerste plaats het beroep der Protestantsche Vorsten op eene algemeene synode. Daarmede vereenigden zich ook de R. Katholieke Vorsten, en keizer Karel V had reeds vroegere pausen, bepaaldelijk Clemens VII, aangezocht, zulk eene zamenkomst te beleggen, doch te vergeefs. Bij het sluiten van den Rijksdag te Regensburg op den 29sten Julij 1541 beloofde de Keizer op nieuw, dat hij voor de bijéénroeping van een algemeen concilie zou zorgen, en de Paus, vreezende dat de Duitschers anders welligt zelven hunne kerkelijke zaken zouden regelen, belegde het op den 1sten November 1542 te Trente. Intusschen werd door het weder uitbarsten der vijandelijkheden tusschen den Keizer en den Koning de bijeenkomst vertraagd, totdat na den aanvang van den Schmalkaldischen Oorlog de Keizer er op nieuw op aandrong, daar hij het Concilie als een middel beschouwde om zijne bedoelingen met betrekking tot het Schmalkaldisch verbond te bereiken. Het Concilie werd dan ook den 13den December 1545 in de Hoofdkerk te Trente geopend. De zittingen waren echter niets anders dan formaliteiten ter afkondiging van besluiten, welke in de afdeelingen waren besproken en vastgesteld. De stemming had hoofdelijk plaats en niet, zooals te Constanz (Kostnitz) naar volkeren.

Daar nu de Italianen veel sterker vertegenwoordigd waren dan de overige natiën te zamen, — daar voorts de afdeelingen door de legaten gekozen en geleid werden, — daar eigenlijk de cardinaallegaat del Monte als voorzitter aanhoudend voorschriften ontving van den Paus, was op de algemeenheid en vrijheid van dit Concilie nog al iets af te dingen. In de 1ste zitting werden de plegtigheden voor het Concilie vastgesteld, — in de 2de—8ste werden de Protestantsche leerstellingen van het gezag der Heilige Schriften en der overlevering, van de erfzonde en van de regtvaardiging, alsmede van de sacramenten verworpen, en de leer der R. Katholieken omtrent die aangelegenheden in het licht gesteld. Daar echter naar mate van de gunstige berigten omtrent den voorspoed des Keizers in den oorlog ook de Keizerlijke gezanten met meer driestheid optraden, verlegde de Paus, om tijd te winnen, volgens zijn voorgeven wegens eene besmettelijke ziekte, die te Trente was uitgebarsten, met goedkeuring van de meerderheid der aanwezige vaderen het Concilie op den 11den Maart 1547 naar Bologna. Eene minderheid van Keizerlijke bisschoppen bleef echter te Trente, terwijl de Keizer plegtig tegen die verlegging protesteerde. Doch ook te Bologna stelden de legaten in de 9de en 10de zitting (21 April en 2 Junij 1547) enkel besluiten vast, waardoor de vergadering verdaagd werd. Eindelijk werd den 17den September 1549 eene formeele schorsing van het Concilie door paus Paulus III uitgesproken. Na zijn overlijden besloot de nieuwe paus Julius III op aansporing des Keizers tot eene voortzetting van het Concilie van Trente, en zijn legaat, de cardinaal Marcellus Crescentius, opende het op den 1sten Mei 1551, maar Frankrijk protesteerde tegen die voortzetting, omdat de Keizer er een overwegenden invloed had. Nu werd in de 13de zitting de leer van de transubstantiatie en in de 14de en 15de die van de boete en van het laatste olijfsel vastgesteld.

Maar eene door den Keizer gewenschte schikking met de Protestanten bleef achter. Het is zoo, er kwamen gezanten uit Brandenburg, Würtemberg en onderscheidene steden, en eindelijk den 7den Januarij 1552 ook van den keurvorst Maurits van Saksen. De onverwachte veldtogt van laatstgenoemde tegen den Keizer en zijne komst vóór Innsbrück leidden echter tot eene verdaging van het Concilie voor een tijd van twee jaren, en deze groeiden aan tot tien jaren. Wel zond paus Pius IV in 1560 en 1561 nieuwe oproepingen tot voortzetting van het Concilie, maar eerst den 18den Januarij 1562 werd het onder voorzitterschap van den cardinaallegaat Hercules Gonzaga van Mantua weder geopend met eene 17de zitting. Met gedurig sterker drang vernieuwden de Keizer, de Keurvorst van Beijeren en Frankrijk hun aanzoek om de Kerk te hervormen, om den avondsmaalsbeker ook aan leeken uit te reiken, om het huwelijk van priesters te gedoogen en de voorgeschrevene vastendagen af te schaffen. Door de bewering, dat het gezag der bisschoppen in hunne bisdommen niet op pauselijk, maar op goddelijk regt berustte, kwamen de Spaansche bisschoppen in verzet tegen de Italiaansche. In het algemeen verlangde men, dat ernstige maatregelen zouden genomen worden tot hervorming der Kerk, zoodat de Pauselijke legaten zich weldra in groote verlegenheid bevonden. Niettemin kwamen in de 21ste en 22ste zitting de besluiten tot stand omtrent de avondmaalsviering en het mis-offer.

Den 13den November verscheen nog op het Concilie de Cardinaal van Lotharingen met 14 bisschoppen, 3 abten en 18 godgeleerden uit Frankrijk. Daar deze de oppositiepartij, namelijk de voorstanders van het episcopale stelsel, versterkte en 34 Fransche hervormingsartikelen medebragt, beijverde zich de Pauselijke partij, de volgende zitting van de eene maand tot de andere te verschuiven. Inmiddels overleed den 2den Maart 1563 de cardinaallegaat Gonzaga. Nu viel het voorzitterschap ten deel aan de legaten Morone en Navageri, die de vergadering door velerlei godgeleerde haarkloverijen wisten te vermoeijen, terwijl keizer Ferdinand en de Cardinaal van Lotharingen door de sluwe Italianen tot de partij van den Paus werden gebragt. De Jezuïeten Laynez en Salmeron verleenden daarbij een onschatbaren bijstand. Op die wijze ontstonden de decreten van de priesterwijding en van de hiërarchie, van het sacrament des huwelijks, van het vagevuur, van de dienst der heiligen, reliquieën en beelden, van de kloostergeloften, van den aflaat, van het vasten, van de spijswetten en van de lijst van verbodene boeken, wier vaststelling, tegelijk met de redactie van een catechismus en van een brevier, aan den Paus werd overgelaten. In de hervormingsbesluiten, in de zittingen 21—25 openbaar gemaakt, zorgde men voor de afschaffing van eenige misbruiken bij het toekennen van geestelijke ambten en bedieningen, alsmede voor eene betere opleiding der geestelijkheid door een voorschrift tot stichting van seminaria en door een examen, aan de wijding voorafgaande.

Bij het sluiten der 25ste zitting op den 4den December 1563 riep de Cardinaal van Lotharingen uit: „Mogen alle ketters vervloekt zijn!” — en de praelaten herhaalden eenstemmig: „Vervloekt, vervloekt!” Zoo eindigde het Concilie van Trente. Zijne besluiten werden door 255 praelaten onderteekend en vormden, als symbolisch boek, voor altijd een scheidsmuur tusschen de Protestantsche en R. Katholieke Kerk. Paus Pius V bekrachtigde ze op den 26sten Januarij 1566 door de bul: „Benedictus Deus” en bepaalde, dat alleen de Paus regt had, ze te verklaren, waartoe Sixtus V in 1588 eene afzonderlijke congegratie van cardinalen instelde. De decreten van het Concilie van Trente werden in de Italiaansche Staten, in Portugal en in Polen onvoorwaardelijk, doch in Spanje voorwaardelijk aangenomen en vonden in Duitschland, Frankrijk en Hongarije zelfs tegenstand, welke echter langzamerhand verdween. De „Canones et decreta oecumenici concilii Tridentini” werden meermalen uitgegeven, het best door Schutte en Richter (1853), het laatst door Petz (1877). Voor de geschiedenis van dit Concilie hebben in den jongsten tijd Stekel (1871), Theiner (1874), Calenzio (1874), Maynier (1874) en Döllinger (1876) merkwaardige bijdragen geleverd.