Tonsuur (De) noemt men het kaal scheren van eene plek op de kruin, een kenteeken van den priester der R. Katholieke Kerk. Boetelingen deden reeds vroeg het geheele hoofd kaal scheren; deze gewoonte werd door de monniken overgenomen, breidde in de 6de eeuw zich uit over alle geestelijken der Christenheid en werd in 633 op de vierde synode te Toledo gebiedend voorgeschreven.
Men onderscheidde echter een kaal geschoren voorhoofd als tonsuur van den apostel Paulus en eene ronde kaalgeschorene plek op de kruin als de tonsuur van den apostel Petrus. De eerste was in gebruik in de Grieksch-Katholieke Kerk en in eenigzins anderen vorm, als tonsuur van Jacobus, bij de Britten en Ieren, — de laatste bij de priesters en monniken van het vaste land van West-Europa. Wie pas in den geestenlijken stand zijn ingetreden, dragen de tonsuur ter grootte van een klein geldstuk, de priesters ter grootte van eene hostie, de bisschoppen nog grooter, en bij den Paus blijft slechts een smalle haarkring boven het voorhoofd staan.