Het noordoostelijk gedeelte van Anam in Achter-Indië, aan de Golf van Tonkin, een gedeelte der Zuid-Chinésche Zee, wordt besproeid door de bevaarbare Sonka, welke in Jünnan ontspringt, en telt 14 goud-, 7 zilver-, 3 koper- en 17 ijzermijnen, benevens 3 zoutgroeven en eene tinmijn. Op den vruchtbaren bodem groeijen er rijst, suikerriet, katoen, maïs en moerbeziënboomen voor de zijdeteelt.
De niet zeer talrijke bevolking heeft er onder de verdrukking van een willekeurig bestuur veel te lijden. Door het handelsverdrag van 31 Augustus 1874 tusschen Anam en Frankrijk is er het verkeer voor alle volkeren tegen een matig inkomend regt geopend, en Haiphong, de haven der hoofdstad Hanoi of Kesjo is er de stapelplaats, terwijl Frankrijk er door eene kleine bezetting de orde handhaaft.
