Tibullus, de voortreffelijkste Romeinsche elegieëndichter, geboren te Rome omstreeks het jaar 54 vóór Chr., had in de burgeroorlogen zijne goederen, met uitzondering van een klein landgoed tusschen Tibur en Praeneste, verloren, vergezelde in 31 vóór Chr. zijn vriend Messala op een veldtogt naar Gallië en later op eene reis naar Azië, maar werd te Cercyra ziek en bleef achter. Hij overleed in 19 vóór Chr. Van zijne gedichten zijn vier boeken met elegieën bewaard gebleven, die zich door een diep gevoel, door eenvoudigheid en bevalligheid onderscheiden.
Scherpzinnige beoordeelaars van den laatsten tijd zijn van meening, dat men het derde boek aan een navolger van Tibullus en een groot gedeelte van het vierde aan eene zekere Sulpicia moet toekennen. Zij zijn o.a. uitgegeven door Vosz (1811), Lachmann (1829), Haupt (3de druk, 1868) en Roszbach en dikwerf ook gezamelijk met die van Catullus en Propertius.