Theócritus, de meestberoemde bucolische dichter der Grieken, afkomstig uit Syracuse, leefde omstreeks het jaar 270 vóór Chr. gedeeltelijk aan het Hof van den Egyptischen koning Ptolomaeus Phïladelphus en gedeeltelijk te Syracuse, waar Hiero II het bewind in handen had. Van hem bezitten wij een aantal epigrammen (puntdichten) en 30 idyllen (herdersdichten), hoewel de critiek sommige van deze voor onecht houdt. De meeste dier idyllen hebben een dramatischen vorm en zijn gedeeltelijk navolgingen van de beurtzangen der Siciliaansche herders, gedeeltelijk tafereelen uit het volksleven, terwijl nog andere mythologische verhalen bevatten of een lyrischen vorm hebben.
Reeds bij de Ouden werden deze gedichten om hun dichterlijken inhoud en hun Ievendigen, onopgesmukten vorm op hoogen prijs gesteld. Als versmaat heeft Theócritus gewoonlijk den hexameter gebruikt. Tot de beste uitgaven behooren die van Jacobs (3de druk, 1820), Meineke(1856), Ziegler (1867) en Fritsche (2de druk, 1870).