Theiner. Onder dezen naam vermelden wij:
Augustus Theiner, een verdienstelijk R. Katholiek godgeleerde, geboren te Breslau den llden April 1804. Hij studeerde aldaar in de godgeleerdheid, vervolgens in de wijsbegeerte en in de regten, ondernam in 1830 eene wetenschappelijke reis naar Weenen, Londen en Parijs en vertrok in 1833 naar Rome, waar hij zich bij de partij der Ultramontanen voegde. In 1855 werd hij praefect van het Vaticaansch archief. Niet alleen heeft hij de „Annales ecclesiastici” van Baronius uitgegeven en vervolgd, maar ook een aantal oorspronkelijke geschriften geleverd,inzonderheid over kerkregt en kerkgeschiedenis, bijv.: „Die neuesten Zustände der katholischen Kirche in Polen und Ruszland (1841)”, — „Geschichte der Zurückkehr der regierenden Häuser von Braunschweig und Sachsen in den Schosz der katholischen Kirche (1843)”, — „Die Staatskirche Ruszlands im Jahr 1839 (1844)”, — „Zustände der katholischen Kirche in Schlesien von 1740—1758 (1852, 2 dln)”, — „Geschichte des Pontifikats Clemens’ XIV (1852, 2 dln)”, — „Ueber Ivo’s vermeintliches Dekret (1852)”, — „Documents inédits relatifs aux affaires religieuses de la France (1858, 2 dln)”, — „Vetera monumenta Poloniae et Lithuaniae gentiumque finitimarum historiam illustrantia maximam partem nondum edita (1861—1864, 4 dln)", — „Vetera monumenta Slavorum meridionalium historiam illustrantia (dl 1, 1863)”, — „Vetera monumenta Hibernorum et Scotorum historiam illustrantia (1864)”, — „Codex diplomaticus dominii temporalis S. Sedis (1862, 3 dln)”, — „La souveraineté temporelle du Saint-Siège, jugée par les conciles généraux de Lyon en 1245, de Constanceen 1414 (1867)”, enz. Deze verzamelingen van oirkonden werden in eene afzonderlijke drukkerij in het Vaticaan in gereedheid gebragt.
Gedurende het Vaticaansch Concilie werd hij van zijn archivaris-ambt ontzet, daar men hem beschuldigde, dat hij onderscheidene acten in handen had gespeeld van de Oostenrijksche bisschoppen, die tot de oppositie behoorden. De schuldige echter was dr. Friedrich uit München. Terwijl laatstgenoemde op verzoek van Theiner een begin maakte met de uitgave van de door dezen reeds vroeger in gereedheid gebragte „Acta Tridentina(1874, 2 dln)”, overleed Theiner in Augustus 1874.
Johann Anton Theiner, desgelijks een verdienstelijk godgeleerde en een broeder van den voorgaande. Hij werd geboren te Breslau den 15den December 1799, bezocht er de universiteit en volgde eene vrijzinnige rigting. In 1823 werd hij kapellaan te Zobten, daarna te Liegnitz en in 1824 buitengewoon hoogleeraar in de uitlegkunde en het kerkelijk regt te Breslau, waar hij met woord en schrift de Gallicaansche beginselen verdedigde. Vooral baarde hij opzien door zijne deelneming aan de hervormingsbeweging in de R. Katholieke Kerk, inzonderheid in Silézië in 1826. Daar de Pruissische regéring echter de partij koos van den Vorst-bisschop en aan Theiner, ook nadat deze het doctoraat in het kanonieke regt verworven had, verbood, voorlezingen over die wetenschap te houden, legde hij het hoogleeraarsambt neder en werd achtervolgens pastoor te Polsnitz (1830), Grüssau en Hundsfeld.
In die betrekking bleef hij in stilte werkzaam tot 1845. Toen legde hij haar neder en verklaarde zich openlijk een voorstander van de DuitschKatholieke beweging, waarna hij eene liturgie vervaardigde voor de gemeente te Berlijn. Weldra kwam hij in botsing met de leiders der nieuwe partij over de grenzen der hervorming en gevoelde zich gedrongen, zich op den achtergrond te begeven. Door den Vorst-bisschop in den ban gedaan, woonde hij vervolgens in afzondering te Breslau, totdat de Pruissische regéring hem benoemde tot secretaris der universiteitsboekerij, welk ambt hij met de grootste naauwgezetheid waarnam. Hij overleed den 15den Mei 1860. hij schreef o. a.: „Die reformatorischen Bestrebungen in der katholischen Kirche (1845 , 3 stukken)”, — „Descriptio codicis manuscripti, qui versionem Pentateuchi Arabici continet (1822)”, — „Die zwölf kleinen Propheten (1830)”, — „Die heilige Schrift des Alten Testaments (1830)”, — en „Das Seligkeitsdogma der römisch-katholischen Kirche (1847)”.