Termieten (Termitina Burm.) of witte mieren is de naam eener insectenfamilie uit de orde der Regtvleugeligen (Orthoptera). Het zijn gezellig levende diertjes met een langwerpig ligchaam, een afzonderlijken, naar beneden gebogen kop, ronde oogen, twee of in het geheel geene bij-oogen, korte, parelsnoerachtige voelers, krachtige monddeelen, enkelvoudige beenen met 4 ledige tarsen en, voor zoover zij gevleugeld zijn, met 4 evengroote en langwerpige vleugels. Behalve de gevleugelde termieten, die het geslacht in stand houden, heeft men twee vormen, die van vleugels verstoken en wier voortplantingsorganen verdwenen zijn, namelijk soldaten met een grooten, vierkanten kop en lange, sterke kaken, en arbeiders met een kleinen ronden kop en verborgene kaken. Deze laatsten zorgen voor den bouw der gemeenschappelijke woning en voor het verplegen der jongen, terwijl de soldaten belast zijn met de verdediging der kolonie, en de gevleugelde diertjes, gelijk wij reeds zeiden, voor de instandhouding zorgen van het geslacht.
De koningin der termieten is een van vleugels beroofd en bevrucht wijfje, welks achterlijf door het groote getal der daarin aanwezige eijeren een ongemeenen omvang bezit. Of zich in elke kolonie slechts ééne koningin met een met deze verbonden mannetje (den koning) in eene ruime cel in het middelpunt van het gebouw bevindt, en of er meer voorhanden zijn, is nog niet duidelijk gebleken. Intusschen is er reden te vinden voor het zeldzaam voorkomen van bevruchte wijfjes, omdat het grootste gedeelte van deze na de paring eene prooi wordt der vogels. De eijeren zijn rolrond, somtijds gekromd, aan de uiteinden afgerond en ongelijk van grootte. De larven zijn in den beginne digt behaard, hebben onduidelijke oogen en korte voelers en veranderen door herhaalde vervellingen in volkomene insecten. Zoodra de gevleugelde diertjes zich in eene kolonie ontwikkeld hebben, ontstaat er eene groote onrust, en de mannetjes en wijfjes verlaten den termietenhoop om in de opene lucht te paren en daarna hunne vleugels tot aan den wortel af te breken. De woningen der termieten zijn zeer verschillend; zij worden gebouwd in holle boomen of op den grond en hebben in het laatste geval den vorm van heuvels, welke in Afrika eene hoogte van 5 en een omvang van 19 Ned. el bereiken. Zij bestaan hoofdzakelijk uit leem en bezitten eene groote vastheid; zij bevatten talrijke cellen en gangen, van welke de eersten tot verblijf voor de jongen en de laatsten tot onderhoud der gemeenschap tusschen alle gedeelten van het gebouw dienen.
Vele soorten zijn eene plaag der warme landen; zij dringen in menigte in de woningen der menschen en verwoesten er het hout aan de binnenzijde, zoodat de oppervlakte gespaard blijft, weshalve schijnbaar gave balken en stijlen bij een geringen schok bezwijken en instorten. De termieten volbrengen hunne werkzaamheden bij nacht en ondernemen soms verre togten, en hunne gevaarlijkste vijanden zijn de gewone mieren, die wel eens geregeld tegen hen ten strijde trekken. Men kent omstreeks 80 levende soorten in verschillende warme landen, vooral in Afrika en Amerika. Fossiele soorten vindt men reeds in de steenkolenlagen, maar vooral in het barnsteen en in de tertiaire lagen. De oorlogstermiet (Termes bellicosus Smeathm., T. fatalis L.) is 1,8 Ned. duim lang, donkerbruin van kleur, heeft licht geringde voelers, is aan den mond, aan de beenen en aan den buik roestgeel, heeft geelachtige, ondoorzigtige vleugels, bewoont het grootste gedeelte van het Afrikaansche keerkringsland en bouwt aanzienlijke aardheuvels, die allengs onder den plantengroei worden bedolven. De verschrikkelijke termiet (T. dirus Klug.) leeft in Brazilië in gaten in de aarde en onder steenen en voedt zich met de wortels van vermolmende boomen. De lichtschuwe termiet (T. lucifugus Rossi) is 9 Ned. streep lang, zwart aan den mond, geel aan de scheenen en aan de tarsen, heeft gerimpelde vleugels met zwarte randen, bevindt zich overal in het zuiden van Europa, is in Frankrijk doorgedrongen tot Rochefort en Rochelle en heeft in laatstgenoemde stad belangrijke verwoestingen aangerigt in de palen, waarop zij gebouwd is. Vele termieten der warme landen strekken er aan de inboorlingen tot spijs.