Telephoon, woordelijk vér-klank, is de naam van een toestel tot het voortplanten van geluiden door middel van een galvanischen stroom. De eerste telephoon werd geleverd in 1860 door Reis te Frankfurt. De toestel bestaat uit een vlies, over eene ronde opening gespannen en in het midden voorzien van eene platinastift, die in aanraking is met eene klemschroef, wanneer het vlies zich in rust bevindt. Komt dit laatste in beweging door geluidgolven, dan wordt de verbinding tusschen die platinastift en de klemschroef (en dus ook een er door heen loopende galvanische stroom) door de trillingen van het vlies beurtelings afgebroken en hersteld, naar den aard van het geluid, en die trillingen worden door middel van een geleidingsdraad overgebragt naar een dergelijk geluidgevend vlies op een verwijderd station.
Eenvoudiger en veel volkomener is de telephoon van den Schot Alexander Graham Bell, uitgevonden in 1876. Bij dezen kan de galvanische batterij gemist worden. Zijn toestel is op de beide stations een krachtige hoefijzermagneet, wier verlengde week ijzeren polen voorzien zijn van spiraaldraden. Vóór de polen bevindt zich eene dunne plaat van week ijzer, welke door de geluidgolven in beweging wordt gebragt. De veranderingen, door de bewegingen der plaat in den magnetischen toestand van het hoefijzer veroorzaakt, wekken in de spiraaldraden inductiestroomen, die zich langs seindraden naar het verwijderd station voortplanten, waar zij in de plaat van den overeenkomstigen toestel dergelijke geluidgolven doen ontstaan, welke versterkt en alzoo hoorbaar gemaakt worden. Daar deze telephoon geene galvanische batterij en ook geen geoefend ambtenaar vereischt, kan hij gewigtige diensten bewijzen voor het onderling verkeer van particulieren.
Pogingen om het gesprokene woord ook door den telephoon te doen opschrijven, bragten Edison te New-York tot de uitvinding van den phonograaf (klankschrijver). Hij plaatste op het klankgat van den telephoon eene metalen stift, die zich met de trillende plaat op en neêr beweegt en deed onder de stift eene rol eene omwentelende en tevens verschuivende beweging volbrengen, zoodat die stift daarop al de klanktrillingen in de gedaante eener schroeflijn afteekende. Laat men voorts de indrukken dier lijn werken op een stiftje, dat eene plaat in beweging brengt, dan worden bij het geregeld omdraaijen der rol de trillingen der eerste plaat en alzoo de oorspronkelijke geluiden wederom te voorschijn geroepen, welke men door versterking verstaanbaar maakt. Men heeft derhalve op zulk eene rol den indruk der oorspronkelijke klanken, welke men gedurig kan herhalen.