Telegraaf, letterlijk vertaald vér-schrijver, noemt men elken toestel, waardoor tusschen van elkander verwijderde plaatsen door middel van vastgestelde teekens berigten kunnen worden overgebragt. De middelen welke men hiertoe bezigde, zijn het geluid, het licht en de electriciteit. De werking van het geluid wordt reeds op korten afstand aanmerkelijk verzwakt, zoodat men voor een akoustischen telegraaf vele tusschenstations noodig heeft. Er komt nog bij, dat luchtstroomen enz. de voortplanting der geluidgolven kunnen belemmeren, zoodat men niet altijd zeker is, dat bijv. een kanonschot op het naaste station werkelijk gehoord wordt.
Zulke seinmiddelen worden dus ook heden ten dage alleen gebezigd op schepen, bij spoorwegen, enz., waar men met fluiten, schellen, misthoorns enz. signalen geeft. Optische seintoestellen heeft men reeds aangewend in de dagen der Oudheid; volgens Aeschylus vernam Clytemnestra den val van Troje nog in denzelfden nacht door op de bergen ontstokene vuren over een afstand van 70 geogr. mijl. Zulke vlamvuren waren voorts b{j de veldtogten van Hannibal, bij de Schotten en ook bij de Germanen in gebruik, zooals wij bij Polybius en anderen vermeld vinden. Men verhaalt, dat Cleóxenes en Demócritus in 450 vóór Chr. letterseinen hebben uitgevonden, die door middel van fakkels en vaandels werden overgebragt, en Polybius deed in 196 vóór Chr. deze vuurteekens waarnemen door buizen, welke in die rigting waren vastgezet. De optische telegraphie werd eerst verder ontwikkeld in 1793 in het plan, door de gebroeders Chappé aan de Nationale Conventie voorgelegd. De toestel bestond uit drie balken, op eene van verre zigtbare plek aan een kruis vastgemaakt, maar tevens beweegbaar, zoodat men door de verschillende standen een groot aantal teekens kon geven. Van Parijs naar Rijssel bragt men met dezen toestel over 20 stations berigten over in 2 minuten. Dit vond navolging, en in Engeland had men weldra eene lijn, desgelijks met 20 stations, van Londen naar Portsmouth, en nog in 1832 bragt men in Pruissen eene lijn van Berlijn naar Coblenz tot stand met 70 stations en 222 ambtenaren.
De telegraaf van Chappé heeft na dien tijd geene belangrijke verbeteringen ondergaan; men heeft de balken slechts op eene andere wijze beweegbaar gemaakt en tevens nieuwe teekens, zooals driehoeken en ronde schijven ingevoerd. Voor de nachtseinen gebruikte men vlammen, die op eene bepaalde wijze op elkander volgden en vastgestelde figuren bestraalden. Ook heeft men wel eens proeven genomen met gekleurde vlammen. Men dient bij de optische telegraphie het volgende in acht te nemen: de zigtbaarheid van het verlichte voorwerp vermindert in de verhouding van de lichtsterkte en van de grootte van dat voorwerp, — een langwerpig voorwerp is op verderen afstand zigtbaar dan een rond of vierkant voorwerp, — alle kleuren van eenig licht verdwijnen bij eene bepaalde verlichting, zoodat men bij die signalen enkel vormen, geene kleuren kan bezigen, — alle teekens hebben den hemel tot achtergrond, — men onderscheidt uitsteeksels van geringe afmeting aan regtlijnige smalle figuren, zoolang deze laatste zigtbaar zijn, — bij een gemiddelden dampkringstoestand en een bewolkten hemel is een voorwerp ter lengte van 190 en ter breedte van 30 Ned. duim tegen den horizon met het ongewapend oog zigtbaar op een afstand van 10 Ned. mijl, — wanneer men de zigtbaarheid van eene witte vlam = 1 stelt, dan is die van eene roode van dezelfde intensiteit = 1/3de, die van eene groene = 1/5de en die van eene blaauwe = — vlammen van dezelfde kleur vloeijen inéén, wanneer haar onderlinge afstand niet meer dan 1/1000ste bedraagt van haar afstand van den waarnemer, — vlammen van verschillende (vooral van complementaire) kleuren kan men onderscheiden zoolang zij zigtbaar blijven, — men moet op groote afstanden niet uitsluitend wit licht gebruiken, daar het zich bij eene bepaalde gesteldheid van den dampkring rood, oranje en groen kan vertoonen, — beweging van een licht is bij nacht onzigtbaar, bijaldien zich geen staand licht in zijne nabijheid bevindt. De optische télégraphié vindt hare groote bezwaren in de vaak ongunstige gesteldheid van den dampkring en in het gemis van een middel, om het volgende station tot waarneming op te roepen. Men heeft in dit laatste bezwaar zoeken te voorzien door communicérende buizen enz., maar deze middelen bleken gebrekkig en tevens kostbaar te wezen. Thans gebruikt men optische télégraphié, evenals de akoustische, enkel op kleine afstanden of in gevallen, die het spannen van metalen draden onmogelijk maken, zooals bij bet geven van tijdingen uit eene belegerde stad aan troepen, welke tot ontzet komen opdagen, — voorts bij spoorwegen, bij de scheepvaart enz.
De electrische télégraphié berust op de snelle voortplanting der electriciteit langs metalen geleiders. Reeds voorlang zijn door Lesage (1774), Lomond (1787), Reuszer en Böckmann (1794), Cavallo (1795), Bétancourt (1789) en Ronalds (1816) pogingen aangewend, de wrijvingselectriciteit tot het overbrengen van seinen te bezigen, doch zonder gewenscht gevolg, omdat de opwekking van deze kracht belemmerd wordt door de vochtigheid der lucht, terwijl het isoléren der draden reeds voor korte afstanden groote moeijelijkheden oplevert. Nadat echter in het galvanismus of de aanrakingselectriciteit een veel geschikter middel ontdekt was, bezigde Sömmering in 1809 de water-ontleding, door de kolom van Volta veroorzaakt, tot het overbrengen van seinen; hiertoe spande hij 35 draden, die evenzoovele letters en cijfers aanwezen, naar een verwijderd station, waar zij in waterbakken uitkwamen. Deze toestel echter was kostbaar, terwijl het tevens onmogelijk was, een stroom van voldoende sterkte naar het naaste station te zenden.
Een nieuw tijdperk opende zich voor de electro-magnetische télégraphié in 1820, toen Oersted ontdekte, dat eene magneetnaald, in de nabijheid van den geleidingsdraad van de kolom van Volta geplaatst, regts of links afweek naar gelang van de rigting van den galvanischen stroom. Is deze naald door talrijke draadwindingen omgeven (multiplicator), dan doet reeds een zeer zwakke stroom dit verschijnsel ontstaan, en hierin lag dus een geschikt middel, om op verren afstand seinen te geven. Op dien grondslag ontstond in 1820 de toestel van Ampère en Ritchie met 30 naalden en 60 draden, en in 1829 die van Fechner met 24 naalden en 48 draden, doch kwamen wegens de aanzienlijke kosten niet in gebruik. Eerst in 1832 kwam de Russische staatsraad baron Schilling von Canstadt op het practisch denkbeeld, slechts twee draden te bezigen en de letters door het combinéren van verschillende afwijkingen der naald aan te duiden. Maar nog vóórdat zijne uitvinding werd toegepast, hadden in 1833 Gauss en Weber te Göttingen tusschen de sterrenwacht en het natuurkundig kabinet eene dergelijke, zelfstandig door hen bedachte telegraphische gemeenschap tot stand gebragt. Op hunne aansporing plaatste Steinheil in 1837 tusschen het académiegebouw te München en de sterrenwacht te Bogenhausen eene telegraphische verbinding ter lengte van 3/4dei geogr. mijl; hij gebruikte, evenals Gauss en Weber, inductiestroomen en stelde de teekens vast in den vorm van schrift doordien de afwijkende magneetnaalden op eene door een uurwerk regelmatig bewogen papierstrook punten of stippen teekende, zoodat men zijn toestel als een in een schrijftelegraaf herschapen naaldtelegraaf kan beschouwen. In Engeland werd de naaldtelegraaf ingevoerd door Cooke en Wheatstone; eerstgenoemde toch had in Heidelberg een modél van den toestel van Schilling gezien en verbond zich in 1837 met laatstgemelde tot verbetering en practische toepassing dier uitvinding. De verdere ontwikkeling der electromagnetische telegraphie berust op het gebruik van den electromagneet, namelijk van een stuk week ijzer, omwonden door een met zijde omspannen of op andere wijze geïsoleerd koperdraad; zulk een stuk week ijzer wordt magnetisch en trekt dientengevolge een nabijgeplaatst en beweegbaar stuk ijzer (anker) aan, zoodra een electrische stroom door de draadwindingen loopt, maar verliest het magnetismus en laat het anker weder los, zoodra men dien stroom af breekt.
Wheatstone bezigde aanvankelijk den electromagneet tot het in beweging brengen van eene schel als alarmsein, doch kort daarna ook tot het vervaardigen van een wijzertelegraaf (1839), welke dezen naam droeg, omdat een door een uurwerk gedreven wijzer door een aan het anker van een electromagneet aangebragten belemmeringstoestel naar willekeur voor een der aan den rand van het wijzerblad geplaatste letters kon vastgehouden worden. Het bezwaar, dat men op verren afstand geene genoegzame aantrekkingskracht kan bezorgen aan den electromagneet, werd door Wheatstone uit den weg geruimd, eensdeels door het aantal draadwindingen te vermeerderen, anderdeels door het invoeren van het beginsel van overdragt, hetwelk daarin bestaat, dat de stroom, van een verwijderd station komende, niet regtstreeks werkt op den seintoestel, maar enkel dient om eene bij dezen geplaatste locaalbatterij daarop te doen werken. Deze toesteloverdrager (relais) genoemd, maakt het mogelijk, met eene matige stroomsterkte over een afstand van 100 geogr. mijl en verder zonder tusschenstations met volkomene zekerheid te telegraphéren. In den schrijf- of druktelegraaf, in 1836 door Morse in Amerika uitgevonden, wordt de beweging van het anker overgebragt op een hefboom, die door middel van eene scherpe staaf op een door een uurwerk bewogen papierstrook punten en stippen maakt, welke de letters aanduiden. In dit schrift wordt a uitgedrukt door . —, b door —..., c door — . —., d door —..., e door ., ƒ door .. —. enz. De toestel van Morse, door Europésche werktuigkundigen aanmerkelijk verbeterd, is ook thans nog bij de meeste seindraden in gebruik.
Voorts heeft men druklettertelegraphen (van Hughes, Joly) enz.), die het telegram in gewonen letterdruk levéren,—électrochemische telegraphen uitgevonden door Davy (1838) en Bain (1847) en verbeterd door Störer, Siemens, Qintl enz., — copiëertélegraphen van Bakewell en van Bonelli, — en den puntdegraaf van Casetti, welke een getrouw facsimile bezorgt van een handschrift of van eene teekening. In den aanvang bezigde men twee draden, één om den stroom naar een verwijderd station te brengen en een ander om dien naar de batterij terug te voeren, doch in 1838 deed Steinheil de belangrijke ontdekking, dat men den tweeden draad missen kan, doordien de grond zelf een beste geleider is; thans plaatst men de koperen platen aan de beide uiteinden der geleiding in den bodem. De electrochemische telegrafen, waartoe de druktelegraaf van Qintl en de pantelegraaf van Casélli behooren, berusten op de eigenschap van den galvanischen stroom, scheikundige verbindingen te ontleden. Leidt men den stroom door papier, doortrokken van eene zelfstandigheid, die bij hare ontleding eene gekleurde stof afscheidt, dan verkrijgt men bij elke afsluiting van den stroom gekleurde teekens op een witten grond. Een zeer doelmatig mengsel, waarmede men het papier verzadigt en dat een donkerblaauw schrift oplevert, bestaat uit 100 deelen water 180 deelen salpeterzuur ammoniak en 5 deelen geel bloedloogzout.
Om te telegraphéren, heeft men behoefte aan een geleiddraad, die de stations verbindt, de lijn, — aan een werktuig, geschikt om den electrischen stroom te laten doorgaan of af te breken, den seingever, — en aan een toestel, waarin seinen van elders worden opgevangen, den sein-ontvanger. Men heeft boven- en onderaardsche, alsmede onderzeesche lijnen. De eerste bestaan uit gegalvaniseerd ijzerdraad, door palen gedragen, door ijzeren haken onder porseleinen koppen (fig. 1) loopende of in open ringen (fig. 2) hangende, terwijl zij hier en daar op katrollen (fig. 3) gewonden zijn, om er de noodige spanning aan te geven. De onderaardsche lijnen worden gewoonlijk geïsoleerd door getah-pertsja of hars en bestaan doorgaans uit koperdraden, eerst omgeven door eene laag getah-pertsja, vervolgens door eene laag geteerd touw en eindelijk door een ijzeren kabel (fig. 4 en 5). Op het seingevend station bevindt zich de negatieve pool der batterij in een diepen waterput, doch de positieve electriciteit komt in de lijn, welke zij doorloopt, om op het andere station in den grond af te dalen en door den bodem tot het station van afzending terug te keeren.
Onder de wijzertelegraphen verdient inzonderheid die van Breguet vermelding. De seingever (fig. 6) bestaat uit eene plank met eene vaste wijzerplaat met letters en cijfers op den in 26 deelen verdeelden rand. Op dezen ziet men in elke afdeeling eene kleine insnijding. Eene kruk kan met de hand om het middelpunt gedraaid worden, en een stiftje aan de onderzijde kan men daarbij naar willekeur in eene der insnijdingen plaatsen. Aan deze kruk is eene koperen schijf bevestigd, waarvan men een gedeelte onder de wijzerplaat aanschouwt. Op die schijf bevindt zich eene gegolfde sponning met 13 stompe tanden, door eene gestippelde lijn aangeduid. Eindelijk draait de hefboom lol’, in l’ in eene veer eindigend, om O; het uiteinde l rust in de sponning en is daardoor gedwongen al hare bogten te volgen.
Draait men dus de kruk F eenmaal rond, dan gaat l dertienmaal heen en weer. Bij elke schommeling raakt de veer l’ eenmaal de stift p en eenmaal p'. De stift p is verbonden met den ontvanger R van het station, en p' is in gemeenschap met C en met de positieve pool der batterij. Staat de kruk op +, dan zijn p' en l’ niet met elkander in gemeenschap en de stroom is niet gesloten, komt zij op A, dan stoot l’ tegen p' en de stroom gaat van l naar E of F en vandaar in de lijn L of L'. Draait men de kruk verder, dan gaat de stroom door als zij staat boven de onevene cijfers of letters, en hij gaat niet door boven even cijfers, en het geheele getal sluitingen en afbrekingen is gelijk aan den rang van den letter. Boven de bedoelde letter laat men de kruk eenige oogenblikken rusten, om er de aandacht op te vestigen.
De stroomen, door den seingever naar het andere station gezonden, komen er in den sein-ontvanger (fig. 7) door een electromagneet EE. Zoo vaak zij er doorgaan, trekken zij het anker A aan, dat bij de afbreking van den stroom door eene veer wordt teruggehaald. Zoo volbrengt dit anker een aantal schommelingen, gelijk aan den rang van de letter, die de seingever heeft aangeduid. In fig. 8 is A het anker; het schommelt om vv’ en doet een hefboom heen en weêr gaan tusschen de twee schroeven rr'. Het stiftje A brengt de schommelingen over op eene as aa' en deze de hare op eene verticale stift p, die zich plaatst tusschen de tanden van 2 raderen met echappement, welke men er boven ziet.
Elk van deze raderen heeft 13 tanden, met die van het andere rad afwisselend geplaatst , zoodat 1 en 3 tot het achterste en 2 tot het voorste rad behooren. In de figuur staat de stift p naar achteren en houdt den tand 1 tegen, eene volgende schommeling brengt haar naar voren en dan stoot zij tegen 2, terwijl eene derde schommeling haar 3 doet tegenhouden. Bfl elke beweging maakt dan de as van het rad 1/26ste omwenteling evenals de kruk op het seingevend station. Een wijzer, met de as verbonden en zich bewegend over eene plaat, volkomen gelijk aan die van den seingever, volgt dus in alles de bewegingen van dezen. In fig. 9 ziet men het uitwendige van den sein-ontvanger.
Men waarschuwt bij het telegraphéren den ambtenaar bijl het volgend station door middel van den wekker. Die van fig. 10 bestaat uit een electro-magneet, waarin de stroom bij E binnentreedt, voorts door B naar het anker A loopt en vanhier naar eene veer R, welke in verband staat met den grond. Zoodra de stroom doorgaat, wordt het anker aangetrokken en de hamer M slaat op de klok T, hetgeen door afbreking en vernieuwde doorlating van den stroom herhaald wordt. Alsdan brengt de telegraphist door een commutator (stroomverwisselaar) de lijn in gemeenschap met den sein-ontvanger. Ook kan hij de lijn met die naar een volgend station verbinden, zoodat de depêche regtstreeks derwaarts wordt overgebragt. De seingever of sleutel van Morse (fig. 11) is een geleidende hefboom ADB, die om het punt D kan draaijen en steeds door een veer tegen den knop P' wordt gedrukt, terwijl men dien met P in verbinding kan brengen door op A te drukken. De lijn heeft gemeenschap met L, de ontvanger met R en de batterij van het station met S. Wordt er nu van het andere station geseind, dan gaan de stroomen van L door P' naar den sein-ontvanger; drukt men den hefboom op P, dan gaat daarentegen de stroom van de batterij van S naar L, zoolang de hefboom op P blijft rusten en, indien de sleutel op de andere plaats in rust is, gaat hij ook door den sein-ontvanger aldaar.
Door korter of langer op den knop A te drukken, worden punten of strepen voortgebragt. Het voornaamste deel van den ontvanger (fig. 12) is een hefboom LC’OB, die in beweging kan gebragt worden door den electro-magneet A; de arm OB wordt aangetrokken als de stroom doorgaat, en door de veer BO in zijn vorigen stand gebragt bij het afbreken van den stroom, terwijl de schroeven YV dienen ter beperking der schommelingen. De armen OB en C'L volgen alle bewegingen van den seingever. Boven het uiteinde L bevindt zich een papieren strook in den vorm van een lint RSPP', om eene rol R gewikkeld. Deze strook wordt geregeld afgewonden tusschen 2 cylinders a en b, die door een raderwerk worden omgedraaid. Gaat de stroom door, dan wordt L gedrukt tegen de rol F, die met vetten inkt bedekt is; deze rol drukt op het papier een korter of langer streep af, naar gelang van den duur der aanraking.
In Duitschland heeft men in den jongsten tijd veel werk gemaakt van het leggen van onderaardsche telegraaflijnen. Daartoe bezigt men gewoonlijk koperdraad wegens zijn aanmerkelijk geleidend vermogen. Daar men voorts in lange einden koperdraad maar al te vaak brooze of weeke plaatsen aantreft, vereenigt men veelal 3 tot 7 draden tot eene streng en onderscheidene door kaoetsjoek omgevene strengen tot een kabel, die door middel van verzinkt ijzerdraad versterkt wordt. De onderaardsche kabel der Iijn Berlijn-Halle bestaat uit 7 geïsoleerde koperen strengen, elk bestaande uit 7 draden. De strengen zijn omgeven door een dubbel getah-pertsja-bekleedsel en 2 lagen Chatterton-compound, een mengsel van getah-pertsja, houtteer en hars, terwijl de kabel omgeven is door 16 verzinkte ijzerdraden met eene doorsnede van 5 Ned. streep. Men heeft deze lijn voortgezet over Cassel, Frankfort aan de Main, Straatsburg, Metz en Coblenz naar Mainz.
Voorts werd er eene onderaardsche lijn gelegd van Berlijn over Keulen naar Coblenz, eene lijn van Berlijn naar Hamburg met zijtakken, eene lijn van Berlijn naar Dresden en 3 oostelijke lijnen, namelijk van Berlijn over Dantzig naar Königsberg, van Berlijn over Posen naar Thom en eene naar Breslau. Die lijnen hebben te zamen ongeveer 34 millioen mark gekost. De kabel ligt doorgaans 1 Ned. el onder den beganen grond en men volgt bij den aanleg doorgaans de rigting der groote wegen. De eerste onderzeesche lijn werd in 1849 gelegd door Walker in Engeland, en in 1850 volgde die van Dover naar Calais, en tegen het einde van 1876 had men reeds een net van 569 onderzeesche kabels ter lengte van ongeveer 64000 zeemijlen. De eerste verbinding tusschen de Oude en Nieuwe Wereld door den Atlantischen Oceaan heen (tusschen Valentia in Ierland en Hearts Content in New Foundland) werd na eenige vruchtelooze pogingen den 27sten July 1866 tot stand gebragt door middel van het reusachtige stroomvaartuig „Great Eastern”. Thans zijn reeds 6 kabels tusschen Europa en Amerika gelegd.
De télégraphié is, evenals de posterij, in den regel eene aangelegenheid van den Staat, en slechts in Engeland had men tot voor weinige jaren telegraaf-inrigtingen als eigendom van particulieren, die echter sedert 1870 door de Regéring zijn aangekocht. Thans heeft men — behalve enkele in Nederland — alleen in Amerika particuliere maatschappijen op dit gebied. Voor het telegraphisch verkeer dienden in 1876 in Duitschland 6388 bureaus met een gezamenlijke draadlengte van 181263 Ned. mijl, — in Oostenrijk 2329 bureaux met eene draadlengte van 86439 Ned. mijl, — in Frankrijk 4406 bureaux met eene draadlengte van 145300 Ned. mijl, —in Engeland 5375 bureaux met eene draadlengte van 182352 Ned. mijl, enz. In ons Vaderland bevonden zich op den lsten Januarij 1878 voor 346 bureaux telegraafdraden ter lengte van 12882 Ned. mijl. In 1876 werd over de geheele Aarde door 37000 bureaux met eene draadlengte van 16600000 Ned. mijl een aantal van 105 millioen telegrammen bezorgd.
De onderzeesche kabels zijn in den regel in handen van maatschappijen. Tot de merkwaardigste van deze behooren: de Sutmarine Telegraphic Company te Londen, in 1851 gesticht en in het bezit van 5 kabels tusschen Engeland en Frankrijk, 2 tusschen Engeland en België, 2 tusschen Engeland en Nederland en 1 tusschen Engeland en Duitschland, — de Vereenigde Duitsche Telegraafmaatschappij, gevestigd te Berlijn en gesticht in 1871; zij bezit een kabel van Greetsiel bij Emden over Borkum naar Lowestoft, — de Direct Spanish Telegraphic Company te Londen, met een kabel van Lizard Point (Engeland) naar Las Arenas (bij Bilbao) en Las Arenas Santander; alsmede van Barcelona naar Marseille, — de Mediterranean Extension Telegraphie Company, te Londen gevestigd, met de lijnen van La Valette (Malta) naar Algagrande op Sicilië, naar Pozallo op Sicilië en van Otranto naar Corfu, — de Black Sea Telegraphie Company te Londen, met de lijn van Odessa naar Constantinopel, — de Indo-Europésche Telegraaf-maatschappij te Londen, met een kabel van Kertsj (Krim) naar Taman (een gedeelte van de lijn van Londen over Teheran naar Calcoetta), — de Store Nordiske Telegraaf-maatschappij, gevestigd te Kopenhagen in 1868, met 2 DeenschEngelsche, eene Deensch-Fransche, eene Deensch-Noorweegsche, eene Noorweegsch-Schotsche, 2 ZweedschRussische en 2 Deensch-Zweedsche lijnen; voorts met een kabel van Hongkong over Amoy en Shangai naar Nangasaki (Japan) en vanhier naar Wladiwostok (in Siberië), — de Eastern Telegraphie Company te Londen, met 2 Engelsch-Spaansche, tevens Portugésche lijnen, eene lijn van Gibraltar naar Malta, eene van Bone (Algérië) naar Malta, 2 van Marseille naar Bone, eene van Otranto naar Zante, een net van 21 kabels in de Grieksch-Turksche wateren, 3 Egyptisch-Europésche lijnen en eindelijk 2 kabels van Suéz over Aden naar Bombay, — de Eastern Extension Australasia and China Telegraphie Company te Londen, met de lijnen van Madras naar Penang, van Rangoon naar Penang, van Penang naar Singapore, van Singapore over Saigon naar Hongkong, van Singapore naar Batavia, van Batavia naar Port Darwin (Australië), Melboume (Australië), Low Head (Tasmania) en NieuwZeeland, — de Anglo-American Company, gevestigd te Londen, met 5 Atlantische kabels, — de Direct United States Cable Company, eene mededingster van de voorgaande, — de Brasilian submarine Company te Londen, met een kabel van Lissabon over Madeira en St. Vincent naar Fernambuco, — de International Ocean Telegraphie Company te New-York, met 2 lijnen van Florida naar het eiland Cuba, — de West-India and Panama Company, gevestigd te Londen met 9 verschillende kabels ter verbinding der Antillen onderling en met Centraal-Amerika, — de Central-American Company, met een kabel van Demerary (Britsch Guyana) over Cayenne naar Para (Brazilië), — de Western and Brasilian Company, met 9 kabels ter verbinding van Braziliaansche met Argentijnsche kustplaatsen, — en de West Coast of America Telegraphie Company, met 6 kabels aan de westkust van Amerika.
De gezamenlijke lengte der onderzeesche telegraaflijnen, toebehoorend ten getale van 149 aan particuliere maatschappijen, bedroeg in 1877 eene lengte van niet minder dan 69647 zeemijlen. Daarenboven zijn er nog onderscheidene, doch meestal van geringe lengte, die van Staatswege worden aangelegd; in laatstgemeld jaar was het aantal van deze 420, met eene gezamenlijke lengte van 4442 zeemijlen. In het bijzonder vermelden wij de IndoEuropésche Telegraafmaatschappij, bestaande uit onderzeesche en overlandsche lijnen, gedeeltelijk in het bezit van maatschappijen en gedeeltelijk in handen van den Staat. Zij bevordert nagenoeg uitsluitend het verkeer tusschen de verschillende werelddeelen en werd in 1868 gesticht door de firma’s Siemens en Halske en Siemens Brothers. Het gedeelte, dat door Rusland en Perzië loopt, was tegen het einde van 1869 in gereedheid.
Tot aan de grenzen van Rusland maakt zij gebruik van de door haar gehuurde kabel van Londen naar Emden, (die van Reuter) en van een tweetal Duitsche lijnen. Aan de grenzen, bij Alexandrowo, is het aanvangspunt der eigene, uit 2 (in den Caucasus uit 3) draden bestaande lijn der Maatschappij. Zij loopt tot Teheran, waar zij zich aansluit aan de lijnen der Indische regéring en aan die der Persian Gulf Company. Men bezigt daarbij de door Siemens vervaardigde toestellen met dubbelen stroom van Morse. De berigten van Londen naar Teheran (750 geogr. mijl) worden in weinige minuten overgeseind, en bij een regtstreeksch verkeer nagenoeg oogenblikkelijk.