Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Synagoge

betekenis & definitie

Synagoge, afkomstig van een Grieksch woord, hetwelk verzamelplaats beteekent, is de naam van het bedehuis der Israëlieten. De synagogen zijn ontstaan in en na de Babylonische ballingschap. In alle steden van eenig belang in Judaea waren reeds in de eerste eeuw na Esra zalen, waar op Sabbath- en feestdagen, later op den tweeden en vijfden dag der week, op markt- en geregtsdagen gedeelten uit den Pentateuch of uit de boeken der Profeten voorgelezen werden en waar men zich voorts vereenigde in het gemeenschappelijk gebed. Men meent, dat zich te Jerusalem 480 synagogen bevonden en men had er ook buiten ’s lands, vooral eene prachtige te Alexandrië.

Veelal waren er scholen, ook wel hoogere scholen, aan verbonden. Sedert de 5de eeuw werden met betrekking tot den bouw en het aantal synagogen vele beperkende bepalingen vastgesteld. In elke synagoge heeft men tegenover den ingang de heilige bewaarplaats (Aron hakodesch) van de rollen der Wet; die bewaarplaats vertegenwoordigt der voormalige Arke des Verbonds. Daarnevens bevindt zich een kandelaar, overeenkomend met den zevenarmigen kandelaar des Tempels, en in het midden de almemor of bimah ter dienste van den voorlezer, benevens het eeuwige licht. Mannen en vrouwen hebben afzonderlijke zitplaatsen. Om er godsdienstoefening te houden, moeten ten minste 10 Israëlietische mannen, die den dertienjarigen ouderdom overschreden hebben, aanwezig zijn. De gebeden en voorlezingen geschieden door den voorzanger, de leerredenen op Sabbath- en feestdagen worden gehouden door den leeraar of door den rabbijn. In sommige synagogen heeft men het orgel ingevoerd.

< >