Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Stein

betekenis & definitie

Stein. Onder dezen naam vermelden wij:

Charlotte von Stein, welke door hare betrekking met Göthe eene merkwaardige plaats beslaat in de geschiedenis der Duitsche letterkunde. Zij werd geboren den 25sten December 1742 te Weimar, was de dochter van den Hofmaarschalk von Schardt en trad als Hofdame van hertogin Amalia in 1764 in het huwelijk met den stalmeester von Stein. Zij was eene dweepzieke aanbidster van Göthe, leerde hem persoonlijk kennen in November 1775 en wist, hoewel moeder van 7 kinderen, zijne vurige liefde te verwerven. Deze betrekking evenwel verflaauwde bij de toenemende eischen van Charlotte en eindigde na den terugkeer van Göthe uit Italië (1788) zelfs met eene tijdelijke vriendschapsbreuk, zooals op eene smartelijke wijze blijkt in het treurspel: „Dido”, in 1794 door Charlotte gedicht. Zij overleed te Weimar den 6den Januarij 1827. Een eervol gedenkteeken voor Charlotte vormen: „Goethe’s Briefe an Frau von Stein aus den Jahren 1776—1820 (1848—1851, 3 dln)”.

Heinrich Friedrich Karl, vrijheer von Stein, een uitstekend Duitsch staatsman, geboren den 26sten October 1757 te Nassau aan de Lahn uit een aanzienlijk geslacht. Hij studeerde te Göttingen in de regten en staatswetenschappen, was daarop een jaar werkzaam bij het Rijkskamergerigt te Wetzlar, ondernam vervolgens eene reis door een gedeelte van Europa, trad toen in Pruissische staatsdienst, en zag zich in 1780 benoemd tot lid der mijnendirectie te Wetter in het graafschap Mark. In 1784 werd hij belast met het opperbestuur der mijnen te Westfalen. Voorts bekleedde hij nog andere belangrijke posten en vertrok in October 1804 naar Berlijn als minister van accijnsen enz. In die betrekking bevorderde hij de opheffing der binnenlandsche tollen in Pruissen, stichtte het statistiek bureau en bragt ten gerieve van den handel papieren geld in omloop. Vruchteloos echter waren zijne pogingen om den Koning reeds toen over te halen tot eene krachtige en waardige politiek. Toen hij in Januarij 1807 zijne intrede in het nieuwe ministérie afhankelijk stelde van belangrijke hervormingen in het bestuur, ontving hij zijn ontslag. Na den Vrede van Tilsit (Julij 1807) riep de Koning hem echter terug en belastte hem als eersteminister met de vernieuwing der staatsinrigting.

Het was het voornemen van von Stein het politiek leven bij het volk op te wekken door het te doen deelnemen aan het regéringsbeleid, de volksklassen van hare middeneeuwsche boeijen te bevrijden en eene vrije, krachtige burgerij te scheppen. De wijze, waarop hij dat voornemen zocht te volvoeren, getuigt van zijn echt-Duitschen geest en van zijn staatsmansbeleid. In September 1807 aanvaardde hij zijne betrekking, en reeds den 9den October verscheen het besluit omtrent het vrije gebruik van den grondeigendom en de persoonlijke regten van den eigenaar. Eene andere wet bezorgde aan de gebruikers van domeinlanden den eigendom van deze. Zijne verordening omtrent de steden van 19 November 1808 vormt thans nog den grondslag der gemeentewet in Pruissen. Wijders bragt hij met Scharnhorst eene algemeene volkswapening tot stand. Daarenboven zorgde hij, dat de oorlogslasten werden betaald. Naauwelijks echter had hij gedurende een jaar zijn ambt bekleed, toen een bevel van Napoleon I, die in een onderschepten brief aan den vorst von Wittgenstein gelezen had, dat von Stein de hoop koesterde, dat men eerlang het Fransche juk zou afschudden, hem noodzaakte, zijn ambt neder te leggen en als balling zijn vaderland te verlaten.

Vóór zijn vertrek echter deelde hij de beginselen van zijn regéringsbeleid mede in een geschrift, dat onder den titel van: „Stein’s politisches Testament” eene groote vermaardheid verkreeg. Door de regéring van Westfalen vervolgd en van zijne goederen beroofd, begaf hij zich naar Oostenrijk, waar hij bij afwisseling in Brünn en Troppau, en ten laatste te Praag zijn verblijf hield. Toen hij gevaar liep, dat op zijne uitlevering zou worden aangedrongen, begaf hij zich in Mei 1812 op uitnoodiging van keizer Alexander I naar Petersburg. Ook daar bevorderde hij door zijn invloed op den Keizer, alsmede door eene uitgebreide briefwisseling het ontstaan van een Russisch-Duitsch legioen en den algemeenen opstand tegen Napoleon I. Na de catastrophe van 1812 keerde hij met den Keizer naar Duitschland terug en werd benoemd tot voorzitter van een Russisch-Pruissischen Raad van bestuur voor de Duitsche aangelegenheden, doch zijne kracht was in die betrekking te veel aan banden gelegd. Toen voorts na den volkerenslag bij Leipzig eene centrale commissie van beheer benoemd werd voor alle door de Verbondene Mogendheden in bezit genomene landen, aanvaardde von Stein daarvan het voorzitterschap en maakte zich door een krachtig binnenlandsch bestuur en door eene spoedige legerorganisatie verdienstelijk jegens geheel Duitschland. Het Centraal Bestuur volgde het leger der Geallieerden naar Pargs. Vandaar vertrok von Stein in Junij 1814 wederom naar Berlijn en begaf zich vervolgens naar het Congrès te Weenen.

Hier echter toefde hij slechts korten tijd, daar het werk der reactie hem walgde, en keerde tot het ambteloos leven terug. Des zomers hield hij doorgaans zijn verblijf op zijne goederen in Nassau, des winters te Frankfort aan de Main, waar in Januarij 1819 onder zijn voorzitterschap de vereeniging voor de aloude geschiedenis van Duitschland ontstond en zich belastte met de uitgave der „Monumenta Germaniae historica”, waarvoor von Stein zelf veel had bijeengebragt. Daar hij van de zijde der regéring in Nassau gedurig onaangenaamheden ondervond, vertrok hij naar zijn landgoed Kappenberg in Westfalen. Na de invoering van Provinciale Staten in Pruissen (1823) zag hij zich tot afgevaardigde naar den Landdag in Westfalen gekozen en door den Koning tot Landdagsmaarschalk benoemd. Ook leidde hij de beraadslagingen der Evangelische Synode in Westfalen, en in 1827 benoemde de Koning hem tot staatsraad. hij overleed den 29sten Junij 1835 te Kappenberg als de laatste mannelijke telg van zijn geslacht. In 1872 verrees op den burgt Nassau en in 1874 te Berlijn een standbeeld te zijner eere. zijne „Denkschriften über deutsche Verfassungen" zijn in 1848 door Pertz uitgegeven, en zijne „Briefe an den Freiherrn von Gagern (1813— 1831)” in 1833 door genoemden vrijheer.

Lorenz von Stein, een verdienstelijk staathuishoudkundige. Hij werd geboren te Eckernförde den 15den November 1813, studeerde te Kiel en te Jena in de wijsbegeerte en regten, vestigde zich als privaatdocent te Kiel en werd er in 1846 hoogleeraar. Daar hij het regt der Hertogdommen tegen de Deensche Regéring handhaafde en medewerkte tot het uitvaardigen van de „Memorie” der negen hoogleeraren te Kiel over deze aangelegenheid, ontving hij in 1852 zijn ontslag. Hij volgde in 1855 een beroep als hoogleeraar naar Weenen en is na dien tijd steeds aldaar werkzaam geweest. Van zijne talrijke geschriften vermelden wij: „Der Socialismus und Communismus des heutigen Frankreich (1842, 2de druk 1847)”, — „Die socialistische und communistische Bewegungen seit der dritten Französischen Revolution (1848)”, — „Geschichte der socialen Bewegung in Frankreich von 1789 bis auf unsere Tage (1850, 3 dln)”, — „Geschichte des französischen Strafrechts (1847)”, — „System der Staatswissenschaften (1847—1857, 2 dln)”, — „Lehrbuch der Volkswirtschaft (1858, 2de druk 1858)”, — „Lehrbuch der Finanzwirtschaft (1858, 3de druk 1875)”, — „Die Lehre vom Heerwesen (1874)”, — en vooral: „Verwaltungslehre (1865—1868, 7 dln)”, — voorts: „Handbuch der Verwaltungslehre (1870; 2de druk (1876)”, — „Zur Eisenbahnrechtsbildung (1872)”, — „Die Frau auf dem Gebiete der Nationalökonomie (1875; 5de druk 1874)”, — en „Gegenwart und Zukunft der Rechtsund Staatswissenschaft Deutschlands (1876)”.

Christian Gottfried Daniël Stein, een verdienstelijk aardrijkskundige, geboren te Leipzig den 14den October 1771. hij studeerde in zijne geboortestad, legde zich met ijver toe op de geographie en werd in 1795 leeraar aan een gymnasium te Berlijn, waar hij den 14den Julij 1830 overleed. Hij heeft een aantal voortreffelijke aardrijkskundige werken geleverd, zooals: „Handbuch der Geographie und Statistik (1809, 3 dln; 6de druk 1833—1834, op nieuw bewerkt door Wappaeus, 1852)”, — „Geographie für Schule und Haus (26ste druk, 1868)”, — „Geographie für Realund Bürgerschulen (2de druk 1818)”, — „Geographisch-statistisch Zeitungs-, Postund Comptoirlexicon (2de druk, 1818—1821, 8 dln)”, — „Handbuch der Naturgeschichte (3de druk, 1829, 2 dln)”, — „Reisen nach den vorzügligsten Hauptstädten von Mitteleuropa (1827— 1829, 7 dln)”, — en „Neues Atlas der ganzen Erde (1814, 2de druk, 1868)”.

< >