Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Steenbok

betekenis & definitie

Steenbok (Ibex Wagn.) is de naam eener onderafdeeling van het Geitengeslacht (Capra L.). zij onderscheidt zich door de van voren afgeplatte, van knobbelige ringen voorziene horens en omvat onderscheidene dieren, welke de hoogste gebergten der Oude Wereld bewonen. Men heeft steenbokken op de Europésche Alpen, op de Pyreneeën, in den Caucasus, in Siberië, in Steenachtig Arabië, in Abessinië en op den Himalaya. De Alpensteenbok (Capra ibex L., zie bijgaande figuur) is omstreeks 1½ Ned. el lang en 80—85 Ned. duim hoog, en de bok heeft zeer dikke, boog- of sikkelvormige, rugwaarts gekromde horens ter lengte van 80—100 Ned. duim, terwijl die van het wijfje veel kleiner zijn. Zijn ligchaam is gedrongen en krachtig; hij heeft een middelmatig langen hals, een betrekkelijk kleinen kop, maar een sterk gewelfd voorhoofd, — voorts sterke beenen van middelmatige lengte.

Zijn haar is ruw en digt, aan het achterhoofd, in den nek en aan de onderkaak wat langer; het is des zomers roodachtig grijs en des winters geelachtig grijs. Midden over den rug loopt overlangs eene lichtbruine streep, terwijl de schedel, de neus, de rug en de keel donkerbruin zijn. De steenbok behoort, evenals de gems, in het hooggebergte te huis, doch is thans in Europa nagenoeg alleen in de Grajische Alpen te vinden. Hij leeft in troepen en daalt dan alleen af in het boschgewest, wanneer de Alpenkruiden onder de sneeuw bedolven zijn. Hij is vlug en behendig in zijne bewegingen, een uitstekend klimmer, weet tegen steile rotswanden op te klauteren en springt met groote juistheid, zonder ooit zijn doel te missen. De Romeinen bragten dikwijls steenbokken in den circus te Rome, maar reeds in de 15de eeuw behoorden die dieren in Zwitserland tot de zeldzaamheden. In de Oostenrijksche Alpen is sedert 1706 geen steenbok geschoten, maar in 1867 heeft men steenbokken overgebragt naar Salzkammergut, waar zij in aantal toenemen.

De Steenbok is voorts een der teekens van den dierenriem, — alsmede een sterrebeeld tusschen 301 en 326½° regte klimming en 9¾de—28⅓de° zuiderdeclinatie. Het telt volgens Heis 63 sterren, welke met het ongewapend oog zigtbaar zijn, en onder deze 3 van de derde grootte.