De stagen behooren tot het tuig van de masten, van de stengen en van den boegspriet en dragen verschillende namen. Die der ondermasten zijn dubbel zoo dik als het want en van kabelslagtouwwerk vervaardigd. Zij liggen met een oog om den top van den mast, en in het ondereinde is eene kous ingebonden; door deze en eene tweede kous wordt een talreep geschoven, waarmede de stag wordt aangezet. De vaste kous van de fokkestag is ingebonden in een kraag, die om den boegspriet ligt.
Die van de groote stag is ingebonden in een end, dat door een rond gat in den boeg gaat, of wordt vervangen door een afgeronden klos vóór den fokkemast, waar de stag doorheen gelegd is, terwijl de kruisstag op een oogbout in het dek aan den voorkant van den grooten mast vaart. Het oog van de losse stag ligt zooveel boven dat van de stag, waarbij zij behoort, dat beide niet door denzelfden kogel kunnen getroffen worden. De stenge-stagen liggen op dergelijke wijze om de toppen der stengen. Die van den voorsteng vaart op den boegspriet door eene schijf in één der vioolstukken, en die der beide andere stengen door kousen, ingebonden in stroppen, om de toppen van den fokke- en grooten mast gelegd. Naast de stenge-stagen liggen de stengestagzeil-leiders, bestemd om daaraan de stagzeilen te hijschen. Sedert men achter de groote en kruismasten barkzeilen voert, zijn voor de groote en kruisstengen de stagzeilen, alzoo ook de leiders, vervallen. Voorts worden op bovenvermelde wijze ook de bramstengen gesteund.
Onder den boegspriet vindt men doorgaans 2, maar ook wel tot 4 waterstagen, die op de scheg varen en bestemd zijn, den boegspriet neêr te houden; de buitenste van deze draagt den naam van mantelstag. Zij gaat door gaten in de scheg en wordt op kragen om den boegspriet met talreepen stijf gezet. De beide boegstagen steunen den boegspriet zijdelings, — de loopstagen loopen boven langs den boegspriet, — op het kluifhout heeft men waterstagen aan de onderzijde en 4 bokstagen aan de zijden, — het jaaghout wordt ondersteund door ééne waterstag en aan elke zijde door ééne bokstag, — en eindelijk heeft men nog bokstagen, die tot het tuig van den bezaansboom behooren.