Soubise is de naam van een oud Fransch geslacht, welks goederen en titels in 1557 door het huwelijk der erfdochter Cathérine de Parthenay met den vicomte René II de Rohan aan het Huis Rohan ten deel vielen. Uit dat huwelijk werden twee zonen geboren, die zich als aanvoerders der Hugenoten beroemd hebben gemaakt, namelijk hertog Henri de Rohan (zie aldaar) en Benjamin de Rohan, baron de Frontenai, als erfgenaam zijner moeder seigneur de Soubise. Deze, geboren in 1583, nam onder Maurits van Oranje deel aan de veldtogten in Nederland en voegde zich in 1615 bij de partij van den prins de Condé.
In de godsdienstoorlogen, welke onder Lodewijk XIII in 1621 weder ontbrandden, voerde hij bevel in de provinciën Poitou, Bretagne en Anjou, legde veel beleid aan den dag en onderscheidde zich door groote dapperheid bij de verdediging van St. Jean d'Angely, doch moest in 1622 voor de vijandelijke overmagt de wijk nemen naar La Rochelle. Zijne pogingen, koning Jacob I van Engeland tot het ondersteunen der Protestanten over te halen, waren vruchteloos. Hij maakte zich daarop meester van de eilanden Ré en Oleron (1625), alsmede van de Koninklijke vloot, uit 15 groote schepen bestaande. Daarentegen mislukte zijne expeditie naar het landschap Médoc.
Op den 15den September 1625 moest hij het onderspit delven voor den hertog de Montmorency op de hoogte van het eiland Ré en werd van Oleron verdreven. Daarop volbragt hij wederom een togt naar Engeland en bewoog Karel I achtervolgens drie aanzienlijke vloten naar de ernstig bedreigde stad La Rochelle te zenden, maar toch viel dit laatste bolwerk der Hugenoten in handen der vijanden. Hoewel hij volgens de bepalingen van den Vrede van 29 Junij 1629 naar zijn vaderland kon terugkeeren, bleef hij in Engeland, om vandaar de zaak der Protestanten te bevorderen, en overleed kinderloos te Londen den 9den October 1642.
De goederen en titels van het Huis Soubise vielen daarop ten deel aan François de Rohan. — Een nakomeling van dezen was Charles de Rohan, prins de Soubise, pair en maarschalk van Frankrijk en geboren den 16den Julij 1715. Hij vergezelde als adjudant Lodewijk XV op de veldtogten van 1744—1748 en noodzaakte in 1746 Mechelen tot capitulatie, waarop hij in 1748 tot maréchal de camp en in 1751 tot gouverneur van Vlaanderen en Henegouwen benoemd werd.
Bij den aanvang van den Zevenjarigen Oorlog voerde hij het bevel over een korps van 24000 man, veroverde Wesel, bezette Cleef en Gelder en vereenigde zich met het Duitsche Rijksleger, om de Pruissen uit Saksen te verdrijven. In Gotha echter werd hij in September aan het middagmaal door von Seydlitz overvallen, zoodat hij ijlings de vlugt nam, en den 5den November leed hij eene smadelijke nederlaag bij Roszbach.
Niettemin belastte Lodewijk XV hem met de portefeuille van Oorlog en zond hem in 1758 met den hertog de Broglie weder naar het tooneel van den oorlog in Duitschland. Hoewel tusschen deze beide mannen eene groote ijverzucht heerschte, behaalden zij toch bij Lützelburg eene overwinning, zoodat het landgraafschap Hessen in hunne handen viel. Soubise verkreeg daardoor den maarschalksstaf en behield het opperbevel tot aan het sluiten van den Vrede van 1763.
Na den dood van madame de Pompadour genoot hij eene niet minder krachtige ondersteuning van madame Dubarry. Toen Lodewijk XV overleed, was hij de éénige hoveling, die zonder tusschenpoozing het Iijk bewaakte tot aan de begrafenis toe, en deze trek van aanhankelijkheid bewoog Lodewijk XVI, hem zijne plaats in den ministerraad te doen behouden. Hij overleed den 4den Julij 1787, en met hem verdween de lijn Rohan-Soubise.