Seigneur, afkomstig van het Latijnsche senior (de Oudere), noemde men in Frankrijk den zoodanige, die een leen van de Kroon met alle daaraan verbondene regten over personen en eigendommen bezat. Zulk eene heerlijkheid heette men eene seigneurie, en het geheel der vermelde regten seigneuriage, terwijl men den seigneur ook met den naam van justicier bestempelde, omdat hij de hooge en lage regtsmagt uitoefende. Sedert de opheffing van het leenregt evenwel (4 Augustus 1789) heeft dit alles opgehouden te bestaan, zoodat het woord seigneur een bloote titel is van souvereine vorsten, prinsen, bisschoppen enz.
Ook geeft men gewoonlijk aan dengene, die op grooten voet leeft, den naam van grand seigneur. In Franschen kerkstijl is le Seigneur het Opperwezen, en Notre Seigneur Christus.