Rudolf Smids, een verdienstelijk Nederlandsch oudheidkundige en tevens een beoefenaar der dichtkunst, geboren te Groningen den 18den Julij 1649, studeerde aldaar en te Leiden in de geneeskunde, vestigde zich eerst in zijne geboorteplaats en na zijn overgang tot het Protestantismus te Amsterdam, waar hjj den 7den Mei 1720 overleed. Voor het tooneel dichtte hij: „De Deboosjant of de Mostellaria van Plautus (1686)”, — „Konradijn, treurspel (1686)”, — „De geschaakte Cinthia (1688)”, — „De Cinthia geveinsd enz.”, — „De knorrepot of de gestoorde doctor (1695)”, en een paar verjaardagsspelen, te zamen onder den titel: „Tooneelpoëzij” in het licht verschenen. In 1744 en 1759 verscheen zijne „Overgebleven Tooneelpoëzij”, eenige andere stukken bevattende; voorts schreef hij: „Gallerije ofte proef van zijne dichtoefeningen (1685; 2de druk, 1690)”, — „Oranjesovertogt naar Engelandt enz. (1689)”, — „Tooneel van Staat der Roomsehe Keizeren enz. (1694)”, — „Emblemata heroica of de medalische zinnebeelden der 36 graven van Holland (1712)”,— en vooral den algemeen bekenden: „Schatkamer der Nederlandsse oudheden (1711; 3de druk 1774)”. Voorts leverde hjj nieuwe uitgaven van merkwaardige boekwerken, voerde eene uitgebreide briefwisseling over verschillende onderwerpen met de geleerdste mannen van zijn tijd en behoorde tot de redacteuren van de „Boekzaal der Geleerde Wereld”.
Smidt (Johann), een verdienstelijk Duitsch staatsman, geboren te Bremen den 5den November 1773, studeerde te Jena, werd professor in de geschiedenis aan het gymnasium en in 1800 lid van den gemeenteraad in zijne geboortestad. De belangen van deze heeft hij op uitstekende wijze behartigd. Na den slag bij Leipzig handhaafde hij de zelfstandigheid der Hanzesteden, zoodat deze in den Duitschen Bond werden opgenomen. Hij bevorderde het sluiten van handelsverdragen tusschen Bremen en vreemde Mogendheden, alsmede de stichting van Bremerhaven. In 1821 zag hij er zich tot burgemeester benoemd, ontving in 1831 eershalve den titel van doctor in de regten, bekleedde daarenboven onderscheidene aanzienlijke waardigheden, en overleed te Bremen den 7de Mei 1857.