Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Shakspere

betekenis & definitie

Shakspere (William), Shakespeare of Shakspeare, de grootste dramatische dichter van Engeland, ja, van de geheele wereld, aanschouwde het levenslicht in het landstadje Stratford on Avon in April 1564. Daar in die dagen het toedienen van den doop gewoonlijk plaats had op den derden dag na de geboorte, en daar hij den doop ontvangen heeft op den 26sten April, zoo wordt de 23ste van die maand algemeen voor zijn geboortedag gehouden. Zijn vader, John Shakspere, kon vermoedelijk niet eens lezen en was volgens een document van 1556 handschoenmaker, terwijl hij in 1579 ook yeoman (bezitter van een vrij eigen goed) genoemd wordt. Van zijne beide huizen te Stratford wordt volgens de overlevering een huis in de Henleystraat voor de geboorteplaats van den dichter gehouden.

John Shakspere trouwde in 1557 met een vermogend meisje, Mary Arden, die uit de nalatenschap van haren vader eene aanzienlijke bouwhoeve ontving. Het eerste kind uit dit huwelijk was een meisje, Jane geheeten en in 1558 gedoopt. John Shakspere was dus een gezeten man en ook zeer geacht, daar hij tot de 14 aldermen van Stratford behoorde, ja, zelfs tot eersten regtsbeambte (high bailiff) en in 1571 tot eersten alderman gekozen werd. Het schijnt echter, dat zijne zaken in 1577 zeer achteruitgingen, daar hij in 1578 zijne bouwhoeve met eene hypotheek bezwaren moest. Zijne omstandigheden werden intusschen in de volgende jaren allengs ongunstiger. Hij werd niet alleen van zijn ambt als alderman ontzet, maar wegens schulden in de gevangenis geworpen, doch in 1592 weder op vrije voeten gesteld. Uit die bijzonderheden blijkt, dat de jeugdige dichter van zijn 14de jaar af in de bekrompene omstandigheden zijner ouders moest deelen, zoodat hij waarschijnlijk zelfs van een degelijk school-onderwijs verstoken bleef. De ouderlijke woning kon dit gemis niet vergoeden, daar ook zijne moeder onervaren was in de schrijfkunst.

Intusschen maakte William gebruik van de kostelooze school (free grammar school) te Stratford. Daar leerde hij Latijn, want het is boven allen twijfel verheven, dat hij de tooneelwerken van Séneca, Plautus en Terentius in de oorspronkelijke taal gelezen heeft. Daar en boven oefende hij zich in het Fransch en vermoedelijk ook in het Italiaansch. Ongetwijfeld heeft hij tevens kennis gemaakt met tooneelgezelschappen, die vóór en na te Stratford voorstellingen gaven, en het kan niemand verwonderen, dat hij het voornemen opvatte, als tooneelspeler en tooneelschrijver te Londen zijn fortuin te beproeven. Hoogst waarschijnlijk is de 20-jarige Shakspere in 1584 nog in zijne geboorteplaats geweest, waar hij toen gelegenheid had, de stukken te zien, door de tooneelspelers der Koningin, voorts door die der graven van Worcester en Essex ten tooneele gebragt. Merkwaardig echter is het, dat hij nog vóór zijn negentiende jaar met de 26-jarige Anna Hathaway in het huwelijk trad. Zes maanden later, 26 Mei 1583, werd hun eerste kind gedoopt. Van zijne echtgenoote weten wij voorts niets anders, dan dat zij de dochter was van een eigenerfde en haren man omstreeks 7 jaren overleefde.

Shakspere scheen weinig aan haar gehecht te wezen, daar hij haar bij zijn vertrek te Stratford achterliet en haar in zijn testament het op één na beste bed vermaakte, terwijl hij het beste toewees aan zijne geliefde dochter Susanna. Voor ’t overige is het gebleken, dat Shakspere weldra te Londen een aanzienlijk vermogen verwierf, zijne familie te Stratford dikwijls bezocht en eindelijk in zijne laatste levensjaren zich aldaar vestigde. Intusschen is het niet eens naauwkeurig bekend, wanneer Shakspere naar Londen is vertrokken; ook weten wij niet of hij in Maart 1585, toen zijne vrouw hem tweelingen schonk, nog aldaar vertoefde. Uit die dagen is zeker het verhaal afkomstig van zijne wilddieverij op de goederen van sir Thomas Lucy, zoodat de strooper in handen viel der politie en zich wreekte door een spotvers op sir Thomas te schrijven. De geheele legende wordt echter op goede gronden tegengesproken. Ook andere verhalen, welke geen geloof verdienen, zijn van Shakspere in omloop. Het oudste geschrift, waarin op hem gezinspeeld wordt, is van Robert Greene; daarin spreekt deze van een tooneelschokker (shake-scene), blijkbaar eene woordspeling op Shakspere. wij weten voorts, dat hij omstreeks dien tijd zijn „Hendrik VI”, — „Titus Andronicus”, — „Comedy of errors”, — „Love’s labour lost” enz. reeds had ten tooneele gebragt, terwijl andere, zooals: „Romeo and Juliet” enz., in ontwerp gereed lagen. Vermoedelijk heeft hij naar de gewoonte van die dagen als tooneelspeler stukken van oudere schrijvers ten behoeve van zijn tijd omgewerkt, zoodat zijne oorspronkelijkheid zich gaandeweg krachtiger ontwikkelde.

Tevens leerde hij zich allengs beter voegen naar de eischen van het publiek. Evenals in de oude „mysteriën” en „moraliteiten” allegorische personen optreden, zoo zien wij ook in de oudste stukken van Shakspere eene neiging tot allegorie en tot verpersoonlijking van afgetrokkene begrippen, en deze neiging gaat gepaard met eene gezwollen taal, voortspruitende uit de lezing der werken van Séneca; een en ander blijkt vooral in den „Titus Andronicus”. Met betrekking tot „King Henry VI” heeft men (doch zonder voldoend bewijs) de meening geopperd, dat het tweede en derde gedeelte van dit drama afkomstig is van Marlowe. Intusschen blijkt het meesterschap van Shakspere over de taal reeds in 1593 in het lyrisch gedicht: „Venus and Adonis”, dat hij in de opdragt den „eersteling zijner vinding” noemt. Weiligt is dat vers nog te Stratford geschreven. Hierop volgde in 1594: „The rape of Lucrece” in zevenregelige coupletten. „Venus and Adonis” werd van 1593 tot 1602 zesmaal, en „Lucrece” in omstreeks denzelfden tijd driemaal gedrukt.

Nadat Shakspere reeds tusschen 1604 en 1606 het bedrijf van tooneelspeler had laten varen, bepaalde hij zich bij het schrijven van tooneelstukken. In 1613 of 1614 keerde hij terug naar zijne geboortestad, waar hij over een aanzienlijk vermogen beschikken kon. Reeds in 1597 had hij er een der aanzienlijkste huizen gekocht en vóór en na kreeg hij er meer huizen en ook landerijen in eigendom. In 1608 werd zijn jaarlijksch inkomen geschat op 300 pond sterling, overeenkomende met 1000 pond sterling in onzen tijd. Niet lang echter was het hem vergund, de vruchten van zijn arbeid te genieten.

Nadat hij in Maart 1616 een uitvoerig testament had opgesteld, overleed hij den 23sten April daaraanvolgende. Twee dagen later werd zijn stoffelijk overschot in de kerk te Stratford bijgezet, en men vermeldt, dat hij zelf zijn grafschrift vervaardigd heeft. Eenige jaren later werd die rustplaats met zijn borstbeeld versierd. Zijne weduwe en zijne dochter Susanna, gehuwd met den geneesheer dr. Hall, zijn naast hem ter aarde besteld.

Laten wij thans onze aandacht vestigen op de geleidelijke ontwikkeling van den grooten dramaturg. Aanvankelijk betrad hij den weg, door zijne voorgangers en tijdgenooten afgebakend. Indien „Titus Andronicus” door hem geschreven is (wat door sommigen verzekerd en door anderen ontkend wordt), behoort dit stuk tot de eerste, welke hij leverde. Men ontwaart daarin sporen van een uitstekend genie, maar tevens overlading en gezwollenheid. „Périclés” wordt door sommigen beschouwd als eene gedeeltelijke omwerking van een ouder stuk, en door Dryden als het eerste van zijne hand; trouwens het heeft kenmerken, die aan Shakspere eigen zijn. Zelfs nog omtrent het eerste gedeelte van „Henry VI” bestaat verschil van meening omtrent de echtheid; den twijfel aan deze laatste grondt men zoowel op de historische fouten als op de taal. Daarentegen worden het tweede en derde stuk dezer trilogie onvoorwaardelijk aan hem toegekend. Tot zijn eerste tijdperk behooren wijders: „The comedy of errors” en „The taming of shrew”. De eerste is ontleend aan de „Menaechmi” van Plautus en de tweede aan een ouder Engelsch stuk.

De stof van „The two gentlemen of Verona” is ontleend aan den herderroman: „Diana” van Montemayor. Uit dien tijd (omstreeks 1591) is ook „Love’s labour lost”, voor een groot deel in gebonden stijl, maar in gang en ontknooping een aanmerkelijken vooruitgang aanwijzende. Een tegenhanger daarvan is: „All’s well that ends well”, in eenvoudigen, krachtigen stijl en ontleend aan „Giletta de Narbonne” van Boccaccio. Het is eene schitterende hulde aan het vrouwelijk geslacht. Vermoedelijk is het omstreeks het jaar 1605 in den tegenwoordigen toestand gebragt. Tusschen 1591 en 1595 schreef hij vermoedelijk: „Romeo and Juliet”, het hartstogtelijkste, gloeijendste drama van Shakspere, ontleend aan een dichterlijk verhaal van Arthur Brooke (1562). Het draagt de kenmerken van een schrijver, van jeugd en mingevoel doortinteld. Ook„Midsummernight’s dream” met zijne tegenstellingen en alliteratiën zonder scherpe karakterteekening rekent men tot de oudere werken des dichters.

Hier veroorzaken een diep gevoel voor de natuur en een oorspronkelijke humor een betooverenden indruk. Hetzelfde kan men zeggen van den uit dien tijd afkomstigen „Merchant of Venice”, waarvan de stof te vinden is in de „Gesta Romanorum”, terwijl het voldoende blijkt, dat dit stuk niet tot een rijper tijdperk des dichters behoort. Dit geldt ook van het niet later dan in 1595 geschreven treurspel: „Richard III”, schitterend door tragische kracht, daar in den hoofdpersoon zich de vreeselijke wet der wedervergelding openbaart. In „Richard II” geeft de dichter eene merkwaardige les over „het koningschap door Gods genade en over de onschendbaarheid”, terwijl hij de geschiedenis op den voet volgt. De beide gedeelten van „Henry IV” zijn kort na elkander tusschen 1676 en Maart 1578 ontstaan; zij onderscheiden zich door eenvoudigheid van aanleg, maar tevens door eene meesterlijke karakterteekening. Daarop volgde vermoedelijk: „King John”, een der meest oorspronkelijke gewrochten van Shakspere. Daarentegen is „Henri V”, omstreeks 1599 vervaardigd, in zijne verschillende tooneelen zeer ongelijk en zwakker van zamenhang dan een zijner andere stukken van dien aard. Ongeveer in dien tijd schreef hij de blijspelen: „As you like it”, — „Much ado about nothing”, — „Twelfth-night, or what you will”, — en „The merry wives of Windsor”, welke laatste volgens de overlevering op uitdrukkelijke begeerte van koningin Elizabeth vervaardigd werd.

Ook ontstond toen (1600) naar een verhaal uit de „Hekotommithi” van Giraldo Cinthio het sombere stuk: „Othello”, — en de „Hamlet”, het diepzinnigste gewrocht van Shakspere, verkreeg zijn tegenwoordige gedaante in 1601—1602. De stof, aan Saxo Grammaticus ontleend, is met geniale dichterlijke vrijheid behandeld. Voor zijn „Julius Caesar” bezigde hij de levensbeschrijving van Plutarchus in de Engelsche vertaling van North. Men staat er verbaasd over, hoe de dichter uit eene betrekkelijk schrale stof een grootsch dramatisch kunstwerk heeft opgetrokken. In het volgende jaar eindigde hij met „Henry VIII” de reeks van stukken, aan de Engelsche geschiedenis ontleend; het bereikt trouwens niet de hoogte der voorgaande. In 1603 schreef hij desgelijks het treurspel: „Measure for Measure”, de diepzinnige omwerking eener aan Giraldo Cinthio ontleende stof. Grootscher nog dan „Othello” is de tusschen 1603 en 1606 vervaardigde: „King Lear”, waarin de krankzinnigheid van den ouden vorst met physiologische waarheid en schokkende kracht is voorgesteld.

Nog geweldiger is de tragische kracht van den waarschijnlijk in. 1605 vervaardigden „Macbeth”, naar veler oordeel het verhevenste drama, dat ooit geschreven werd. Vermoedelijk volgde daarop „Antonius and Cleopatra (1607—1608)”, dat zeer verschillend beoordeeld werd, — en daarna „Troilus and Cressida”, een verwonderlijk stuk, dat men wel eens eene parodie op de zangen van Homerus heeft genoemd. Het is een treurig-eindend blijspel. De „Cymbeline (1609)” van Shakspere is door sommigen verworpen en door anderen hoog geroemd, doch verdient geen van beide. Zijn „Coriolanus (1609 of 1610)” is wat de taal betreft een prachtig stuk; doch tot de meest populaire behoort zijn „Timon of Athens”, eene zedekundig-wijsgeerige studie, met donkere kleuren, maar tevens met verhevene denkbeelden. Tusschen 1609 en 1612 schreef bij het betooverend drama: „The tempest”, — terwijl zijn bevallig stuk: „Winter’s tale”, nog vóór 1612 opgesteld, als zijn laatste tooneelwerk wordt beschouwd.

Omtrent de kunstwaarde der dramatische stukken van Shakspere is het gevoelen der beoordeelaars in verschillende tijden zeer uiteenloopend geweest. Gedurende het leven en kort na den dood des dichters wekten zij geenszins die algemeene bewondering, welke zich later openbaarde. Ben Johnson veroordeelt in de voorafspraak vóór zijn blijspel: „Every man in his humour” het onwaarschijnlijke in de stukken van Shakspere. Ja, laatstgemelde geraakte bij zijne landgenooten schier geheel in vergetelheid, en eerst een paar eeuwen na zijn dood drong de kennis van zijne stukken door tot het vaste land van Europa. In Engeland, waar een sombere Puriteinsche geest alle levensgenot verbande, werd eerst in 1740 de aandacht weder op dien genialen dichter gevestigd, vooral toen Garrick de figuren zijner drama's op eene meesterlijke wijze vertoonde. In Duitschland is hij vooral bekend geworden door Lessing, die zijne voortbrengselen vergeleek met die der Fransche treurspeldichters, in dien tijd de wetgevers in ons werelddeel. De kennis der drama’s van Shakspere werd er bevorderd door de ongeveinsde bewondering van Göthe en door de vertalingen van A. W. von Schlegel. Daardoor verviel de algemeen verspreide meening, dat de tooneelwerken van Shakspere niets anders waren dan wilde loten van een onbesnoeiden stam.

Gervinus vooral stelde de grootsche eigenschappen van Shakspere als dramaturg in een schitterend licht, doch werd eenigermate bestreden door Rümelin in zijn merkwaardig boek: „Shakespearestudien (1866; 2de druk 1874)”. Shakspere bezat ongetwijfeld al de eigenschappen van een dramatisch dichter, ja, hij bezat ze meer dan iemand vóór of na hem. Hij wist een overgeleverd of uitgevonden onderwerp in een levendig tafereel te herscheppen en met wijsgeerige menschenkennis zich in den toestand der handelende personen te plaatsen. In eiken gemoedsplooi drong hij door, en hij sprak de taal van eiken stand, van eiken leeftijd, van iedere sekse. Hij is een ziener, die als bij ingeving alles schijnt te weten, wat tusschen hemel en aarde ooit geschied is en nog geschiedt. Hij verheft zich op de vleugelen van het genie boven de wetten der kunst en toch weet hij de verhevenste kunstgewrochten te scheppen. Zijne grootheid als dramaturg zoeke men niet in de keurige rangschikking en verdeeling der stof, maar bovenal in zijne diepe kennis van het menschelijk hart en van het maatschappelijk leven, in den rijkdom zijner denkbeelden en in de kracht zijner taal.

De oudste uitgave zijner gezamenlijke drama’s werd bezorgd in 1623 door Heminge en Condell. Voortreffelijke uitgaven daarvan zijn die van Dyce (3de druk 1875, 9 dln), van Clark en Wright (1863—1866, 9 dln), de pracht-uitgave van Halliwell (1852, 20 dln) en de „Variorum edition” van Furness (1871 en verv.). De oudste Duitsche vertaling der werken van Shakspere is die van Wieland (1762—1766), en tot de beste behooren die van Delius (4de druk 1876, 2 dln) en die van Bodenstedt en anderen (3de druk 1878, 9 dln). Laatstgenoemde heeft ook de sonetten vertaald (4de druk 1874). Vroeger en later zijn onderscheidene drama’s van Shakspere ook voor het Nederlandsch tooneel bewerkt door Moulijn, Kok, Burgersdijk enz., en eene vertaling zijner „Sonetten” door Burgersdijk ligt gereed voor de pers.

Verbazend groot is de literatuur over Shakspere. Talrijke verhandelingen over dien dichter en zijne werken zijn vooral uitgelokt en in het licht gezonden door de Shakspere-vereenigingen in Engeland en in Duitschland.

< >