Seume (Johann Gottfried), een verdienstelijk Duitsch schrijver, geboren den 29sten Januarij 1763 te Poserna bij Weiszenfeis, bleef bij het overlijden van zijn vader in bekrompene omstandigheden achter. Door de hulp van een aanzienlijk beschermer kon hij de universiteit te Leipzig bezoeken, waar hij in de theologie studeerde. Door twijfelzucht geslingerd, vertrok hij naar Parijs, maar viel in handen van Hessische wervers en moest zich als soldaat naar Amerika begeven. Na zijn terugkeer deserteerde hij uit Bremen, maar werd door Pruissische wervers opgepakt en naar Emden gebragt.
Eene herhaalde poging om te vlugten mislukte, en ter naauwernood ontkwam hij aan eene harde straf. Toen voorts een burger van Emden borg voor hem bleef (ten bedrage van 80 thaler), ontving hij verlof, zijne geboorteplaats te bezoeken. Hij kwam niet terug, maar betaalde zijne schuld met het honorarium zijner vertaling van den Engelschen roman: „Honorie Warren (1788)”, en gaf te Leipzig onderwijs in de nieuwe talen. Kort daarna werd hij gouverneur van den jeugdigen graaf Igelström, ging in 1792 met zijn kweekeling naar Warschau, werd er secretaris van den generaal Igelström en Russisch officier, en was in 1794 getuige van al de ellenden van den Poolschen opstand en van de belegering van Warschau. Nadat hij zich, op last der Keizerin, in 1796 met den jongen majoor Moeronzow naar Leipzig begeven had, verijdelde de dood van Catharina zijne uitzigten op bevordering in Russische dienst, en de boekhandelaar Göschen riep hem naar Grimma, om in zijne zaak werkzaam te wezen. Hij wisselde die bezigheid af met zijne vermaarde voetreis naar Sicilië, die hij in December 1801 aanvaardde; hij trok door Oostenrijk en Italië, keerde over Zwitserland en Parijs naar Leipzig terug en beschreef dien togt van negen maanden in zijn bekenden „Spaziergang nach Syrakus (1803)”.
Eenige jaren later volbragt hij wederom eene groote reis, gedeeltelijk ter begeleiding van een jongen edelman, door Rusland, Finland en Zweden en gaf daarvan verslag in het werk: „Mein Sommer im Jahr 1805 (1807)”. Hij overleed te Teplitz den 13den Junij 1810. Hij was een man van een eerlijk, fier en onafhankelijk karakter. Van zijne geschriften vermelden wij nog: het treurspel „Miltiades (1808)”, — „Mein Leben (1813)”, — en „Nachrichte über die Vorfälle in Polen”. Ook leverde hij gedichten, en van zijne gezamenlijke werken verscheen in 1868 eene 7de uitgave in 5 deelen.