Schwetschke (KarlGustav), een verdienstelijk schrijver, geboren te Halle den 5den April 1804, studeerde aldaar en te Heidelberg in de letteren, werd wegens deelneming aan studentenvereenigingen (Burschenschaft) in Halle gerelegeerd, doch in 1825 geplaatst in den boekhandel van zijn vader en belastte zich in 1828 met de redactie van den „Halle’schen Kurier”. Na het jaar 1840 bemoeide hij zich ijverig met de belangen van het Protestantismus, werd medestichter der vrije gemeenten, voorts lid van het Vóór-Parlement te Frankfort en daarna van den Rijksdag, waar hij tot de Casino- en Keizerlijke partij behoorde. Hier verschenen zijne „Novae epistolae clarorum virorum (nieuwe druk 1874)” en later zijne „Novae epistolae clarorum visorum (1855)” ter bestrijding van de Pruissische reactie.
Van zijne overige geschriften vermelden wij: „Bismarckias (1867; 6de druk 1870)”, — „Varzinias (1869; 3de druk 1870)”, — „Zeitgedichte (1873)”, — „Vorakademische Buchdrückergeschichte der Stadt Halle (1840)”, — „Codex nundinarius Germaniae literatae bisecularis (1150 en 1877)”, — „Paläographische Nachweis der Unechtheit der sogen. Kölner Freimaurerurkunde von 1535 (1843)”, — „Zur Geschichte des Gaudeamus igitur (1877)”, — en „Neue ausgewählte Schriften (1878)”.