Schneider. Onder dezen naam vermelden wij:
Johann Gottlob Schneider, een verdienstelijk letterkundige, geboren te Kollmen bij Wurzen den 18den Januarij 1750. hij studeerde te Leipzig en te Göttingen, was Brunck behulpzaam bij zijne uitgave van Grieksche dichters, werd in 1776 hoogleeraar in de Philologie te Frankfort aan de Oder en trok in 1811 in die betrekking naar Breslau, waar hij tevens bibliothecaris werd der universiteit en den 12den Januarij 1822 overleed. Men heeft van hem: „Scriptores rei rusticae 1794— 1797, 4 dln; 2de druk, 1825—1840,6 dln)”, — „Argonautica (1803)”, — „Vitruvius (1808, 4 dln)”, — „Politica (1809,2 dln)” van Aristoteles, — „Historia de animalibus (1812,4 dln)”, — „Oeconomica (1815)”, — „De natura animalium (1784)” van Aelianus, — „de fabelen van Aesopus (1812)” — „de werken van Theophrastus 1818—1821, 5 dln)”, — „Eclogae physicae ex scriptoribus praecipue Graecis excerptae (1801,2 dln)”, — en „Groszes kritisches griechisch-deutsches Wörterbach(1797— 1798; 3de druk 1819—1821, 2 dln)”.
Friedrich Schneider, een voortreffelijk componist, geboren den 3den Januarij 1786 te Altwaltersdorf bij Zittau. Hij bespeelde op 12-jarigen ouderdom reeds verschillende instrumenten, bezocht in 1805 de universiteit te Leipzig, componeerde onderscheidene stukken en werd in 1807 organist in de universiteitskerk aldaar. Van 1810—1813 was hij orkest-directeur bij een tooneelgezelschap, dat bij afwisseling te Dresden en te Leipzig voorstellingen gaf en werd in laatstgenoemd jaar weder organist in de St. Thomaskerk te Leipzig. In 1821 werd hij organist en kapelmeester te Dessau en overleed aldaar den 23sten November 1853. Tot zijne beste stukken behoren de oratoria: „Das Weltgericht (1820)”, — „Die Sündflut (1824)”, — „Das verlorne Paradies”, — „Pharao”, — „Christus das Kind”, — „Christus der Mittler”, — en „Absalon (1828)”. Voorts leverde hij missen, 7 opera’s, ouvertures, quartetten enz., en schreef: „Elementarbuch der Tonsetzkunst”, — „Vorschule der Musik”, — en „Handbuch des Organisten (1829—1830)”.
Ludwig Schneider, een verdienstelijk tooneelspeler en schrijver, geboren te Berlijn den 29sten April 1805. Hij vergezelde reeds als knaap zijn vader op kunstreizen, verbond zich in 1820 aan den Koninklijken schouwburg te Berlijn, en bleef er nagenoeg 30 jaar als uitstekend comicus werkzaam. Hij schreef: „Schauspielernovellen (1839, 2 dln)”, — „Der reisende Student”, — „Der Heiratsantrag auf Helgoland”, — „Der Kapellmeister von Venedig”, — „Der Kurmärker und die Picarde”, — „Bühnenrepertoir des Auslandes”, — het blad: „Der Soldatenfreund”, enz. Wegens zijne reactionaire gezindheden moest hij in 1848 het tooneel vaarwel zeggen, waarna Friedrich Wilhelm IV hem met den titel van hofraad tot zijn voorlezer benoemde. Koning Wilhelm I handhaafde hem in die betrekking, belastte hem met het toezigt op zijne boekerij en benoemde hem in 1865 tot geheim hofraad. Gedurende den veldtogt van 1866 bevond hij zich als berigtgever voor den „Staatsanzeiger” in het hoofdkwartier. Van zijne geschriften vermelden wij voorts nog: „Die Gallerie der Kostüme (1844—1847, 12 afleveringen)”, — „Geschichte der Oper und des Opernhauses zu Berlin (1848—1852, 5 afleveringen)”, — „König Wilhelm, militärische Lebensbeschreibung (1869)”, — „Kaiser Wilhelm (1867—1871)”, — „Die preuszischen Orden, Ehrenzeichen und Auszeichnungen (1867—1872, 12 dln)”, — en „Der Krieg der Tripleallianz gegen die Regierung der Republik Paraguay (1872—1875, 3 dln)”. Hij overleed te Potsdam den 15den December 1878.
Eugène Schneider, een Fransch industrieel en staatsman, geboren te Nancy in April 1805. Met zijn broeder en in 1845 alleen belastte hij zich met de directie der groote ijzer-, staal- en machinenfabriek te Creusot, waar 10000 werklieden hun brood verdienden. In 1845—1848 was hij volksvertegenwoordiger, van 20 Januarij tot 10 April 1851 minister van Handel en Landbouw, werd in 1852 lid en vice-president, in 1865 president van het Wetgevend Ligchaam en ontving in 1868 het grootkruis van het Legioen van Eer. Zijne staatskundige loopbaan nam een einde bij den val van het Keizerrijk, en hij overleed den 27sten November 1875.
Lina Schneider, aanvankelijk Lima Weller, eene zeer verdienstelijke Duitsche schrijfster, geboren te Weimar den 15den Januarij 1831. Reeds vroeg legde zij zich toe op de Duitsche letterkunde. Haar huwelijk bragt haar in 1852 te Rotterdam, en zij hield in ons vaderland voorlezingen in verschillende steden. Zij verrijkte zich voorts met de kennis van het Maleisch en vertaalde uit het Nederlandsch: „Ostindische Damen und Herren” en „Erinnerungen aus der Laufbahn eines indischen Officiers”. De studie van het Middel-Hoogduitsch bragt haar tot die van het Middel-Nederlandsch, en zij leverde eene vertaling in gebonden stijl van: „Beatrys”. Ook schreef zij onder den pseudoniem van Wilhelm Berg eene Duitsche vertaling van de „Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde” van Jonckbloet. In 1872 viel haar de zeldzame eere ten deel, dat zij benoemd werd tot honorair lid van de Maatschappij van Nederlandsche letterkunde te Leiden, en in 1873 ontving zij van onze Regéring de groote gouden medaille van verdienste.