Scheuchzer (Johan Jacob), een verdienstelijk Zwitsersch wis- en natuurkundige, geboren te Zürich den 4den Augustus 1672, studeerde eerst te Altorf en daarna te Utrecht, waar hij promoveerde in de geneeskunde, en keerde daarop over Friesland, Groningen, Hannover, Brandenburg, Saksen, Bohemen, Beijeren en Frankenland naar Zürich terug.
Hij volbragt voorts eene reis in de Alpen en begaf zich daarna weder naar Altorf, om zich in de wiskunde te oefenen. Na zijn terugkeer in 1696 werd hij tweede stadsgeneesheer, nam studenten in zijn huis op en deed jaarlijks met hen togten in het gebergte. De hoogten werden door middel van den barometer bepaald, en hij verzamelde berigten over velerlei natuurverschijnselen, over de nijverheid enz. en gaf het weekblad: „Seltsame Naturgeschichten des Schweizerlandes” in het licht.
In 1710 werd hij hoogleeraar aan het gymnasium te Zürich, wees in 1712 de hem aangebodene betrekking van lijfarts van Peter de Groote van Rusland van de hand, werd in 1733 hoogleeraar aan de académie in zijne geboorteplaats, alsmede eerste stadsgeneesheer, maar overleed den 25sten Junij van dat jaar. Hij was lid van de Academia Naturae Curiosorum, van de Royal Society te Londen enz. en onderhield briefwisseling met de vermaardste natuurkundigen van zijn tijd.
De aan hem en zijn broeder gerigte brieven, die te Zürich bewaard worden, vullen meer dan 50 deelen in quarto. Behalve talrijke verhandelingen schreef hij 34 kleine en groote werken; van deze noemen wij: „Specimen lithographiae helveticae curiosae (1702)”, — „Specimen geographiae physicae (1704)”, — „Physica oder Naturwissenschaft (1701—1703, 2 dln)”, — „Beschreibung der Naturgeschichte des Schweizerlandes (1706—1718, 6 dln)”, — „’Ouresiphoites Helveticus sive itinera alpina tria de annis 1702—1704 (1708)”, — „Herbarium diluvianum (1709)”, — „Museum diluvianum (1709)”, — „Oryctographia helvetica (1718)”, — „Physica sacra (1727 en 1728)”, — en „Homo diluvii testis (1726)”, naar aanleiding van een in 't muséum van Teyler aanwezig geraamte.