Samoem (De), eigenlijk Bahd-Samoem, door de Arabieren der woestijn Samboeli en door de Turken Samiel (van Som of vergif en yel of wind) genaamd, waait vooral in het westelijk gedeelte van Azië, inzonderheid in Steenachtig Arabië, in de woestijnen tusschen Bassora, Bagdad, Aleppo en Mekka, langs de kust der Perzische Golf en langs de boorden van de Tigris. Dáár doet hij zich gevoelen in de maanden Junij, Julij en Augustus, maar het hevigst in Julij, doorgaans bij dag, zelden bij nacht, terwijl hij boven rivieren en meren zijne kracht verliest. Een dergelijke wind, die in de Sahara ontstaan en Egypte teistert, draagt den naam Chamsin en bij eene zuidelijke, westelijke of noordelijke rigting dien van Harmattan. Misschien is de Sirocco eene voortzetting van dezen.
De Samoem is niets anders dan eene heete, drooge en wegens het medegesleepte woestijnzand zeer onaangename luchtstroom; intusschen is het verhaal, dat hij doodelijk zou wezen en wel eens geheele karavanen zou hebben vernietigd, een verdichtsel der Bedoeïenen. Vóórdat deze wind begint te waaijen wordt de gezigtseinder verduisterd, verliest de dampkring zijne doorschijnendheid en de zon haren glans, en de dieren dwalen onrustig rond. Hij strijkt niet digt langs den grond, zoodat men zich tegen hem beveiligen kan door zich ter aarde te werpen. Stof en zand worden er door omhoog geslingerd in de lucht, welke daardoor eene eigenaardige kleur erlangt. Hij blijft wel eens eenige uren aanhouden, maar de eigenlijke wervelwind duurt slechts eenige minuten, en de hitte klimt daarbij tot meer dan 40° C. Hij is slechts gevaarlijk door het rondwarrelend zand, want hij bevat geene vergiftige bestanddeelen. Terwijl de uitwaseming des ligchaams alsdan door de verbazende hitte sterk vermeerdert, wordt het gehemelte droog, en er ontstaat een onlijdelijke dorst, vergezeld van onpasselijkheid. Daarentegen werkt de Samoem ook weldadig op de gezondheid, door tusschenpoozende koortsen en zelfs epidemieën te doen ophouden.