Saleijer of Silajar is de naam eener eilandengroep, gelegen in het zuiden van Celébes. Zij bestaat uit Groot-Saleijer en een aanzienlijk getal onbewoonde eilanden, met eene gezamenlijke oppervlakte van 28 geogr. mijl. Groot-Saleijer is door eene straat, desgelijks Saleijer geheeten, ter breedte van 2 geogr. mijl, van de zuidkust van Celébes gescheiden. Het is een langwerpig eiland, ter lengte van 20 en ter breedte van 3 uren gaans.
Het Nederlandsche fort Defensie aan de westkust ligt op 6° 6' Z. B. Het eiland is zeer bergachtig; aan de oostkusten rijzen de rotswanden steil uit het water omhoog, en de voornaamste toppen bereiken er eene hoogte van 1000 Ned. el. Onderscheidene onbevaarbare beken dalen er langs de hellingen naar beneden, en in de bosschen heeft men er vele wilde zwijnen, herten, vogels enz., terwijl de zee er een overvloed van visch oplevert. Voorts vindt men djatiboomen, kapokboomen, bamboe, kokospalmen, kanarieboomen enz.; ook groepen er koffij, rijst, tabak, gierst, maïs enz. Saleijer is berucht wegens zijne koortsen, vooral gedurende den oostmoesson. De bevolking bestaat er uit ongeveer 60000 zielen en vormt een gemengd ras, meerendeels afkomstig van Makassaren, Boniërs en Loewoeërs.
De Saleijerézen worden voorgesteld als valsch, lafhartig en afgunstig. Er zijn niet minder dan 14 regenten, van welke die van Bonto Bangoeng de voornaamste is, maar het burgerlijk gezag is in handen van den Nederlandschen gezaghebber, ondergeschikt aan den gouverneur van Makassar. De klapperboom is er voor velen eene bron van belangrijke winsten, —anderen leggen er zich toe op de vischvangst, en de vrouwen zijn er ongemeen ervaren in het weven van katoenen stoffen. Ook legt men zich toe op het winnen van zout. In 1667 werd deze eilandengroep onderworpen aan het gezag van de Oost-Indische Compagnie.