Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 14-08-2018

Saksen-Coburg-Gotha

betekenis & definitie

Saksen-Coburg-Gotha, een hertogdom en tevens een der Staten van het Duitsche Keizerrijk, ligt tusschen 50°1' en 51°20'N. B., en 10°16' en 11°15' W. L. van Greenwich, telt op 35,76 geogr. mijl 182599 inwoners (1875) en bestaat uit de beide hertogdommen Coburg en Gotha, gescheiden door grondgebied van Pruissen en Saksen-Meiningen en eenige enclaven.

Het hertogdom Coburg grenst in het westen, noorden en noordoosten aan Saksen-Meiningen en in het zuidoosten, zuiden en zuidwesten aan Beijeren. Het daartoe behoorende district Königsberg is door het grondgebied van Beijeren omringd. Het heeft op 10,21 geogr. mijl 54407 ingezetenen (1875) en een golvenden, bevalligen bodem, die vele natuurtafereelen oplevert en zich in den Senichshöhe bij Mirsdorf ter hoogte van 523 Ned. el verheft. De voornaamste rivieren zijn er: de Itz, de Röthen, de Lauter, de Lauer en de Biberbach, welke zich in de Main ontlasten. Het klimaat is er zeer gunstig, de gemiddelde jaarlijksche warmte 7°,9 C. en de grond over het geheel zeer vruchtbaar. De inwoners zijn er van Fränkischen oorsprong en behooren bijna allen tot de Evangelisch-Luthersche Kerk. Men vindt er 4 steden, onder welke Coburg, die meer dan 10000 zielen tellen, en men houdt er zich voomamelijk bezig met den landbouw, zoodat deze er bijna 70% van de oppervlakte in beslag neemt; 25% daarvan is met bosch bedekt.

Men teelt er: veel rogge, gerst, tarwe, haver, peulvruchten, aardappelen en suikerwortels, alsmede veel ooft en eene kleine hoeveelheid druiven. Van groot belang is er voorts de veeteelt; in 1873 had men er 1071 paarden, 25000 runderen, 18000 schapen, 10000 zwijnen en 5410 geiten. De bosschen bestaan er voor de grootste helft uit naald- en voor de kleinste helft uit loofboomen. Ook ontbreekt het er niet aan spinnerijen, weverijen, potte- en steenbakkerijen, porselein- en papierfabrieken, looijerijen, schoenmakerijen enz. Het hertogdom is over eene lengte van 48 Ned. mijl doorsneden van den Werra-spoorweg met een zijtak naar Sonneberg. Er zijn omstreeks 80 volksscholen; voorts heeft men er in de hoofdstad Coburg (bijna 15000 inwoners) een gymnasium, eene reaalschool, eene kweekschool voor onderwijzers enz.

Het hertogdom Gotha, onderscheidene enclaven omvattend, grenst in het noorden en oosten aan Pruissen, in het zuidoosten aan Schwarzburg-Sondershausen en aan Ilmenau (tot Weimar behoorend), in het zuiden en zuidwesten aan Pruissen en Saksen-Meiningen, en in het westen aan Saksen-Weimar-Eisenach. Van de enclaven is het district Volkenroda, door Pruissen en Schwarzburg omsloten, het grootst. Het Hertogdom telt op 25,53 geogr. mgl 128000 inwoners (1875). Men onderscheidt er het Woud en het Land; het eerste maakt een gedeelte uit van het Thüringerwoud en beslaat bijna ⅓de der bovenvermelde oppervlakte. Tot de belangrijkste toppen daarvan behooren: de Groote Beerberg (983 Ned. el hoog), de Schneekopf (969 Ned. el hoog), en de Inselsberg (916 Ned. el hoog). De noordoostelijke heuvelstreek verheft zich in den Wachsenburg tot 414 en in den Groszen Seeberg tot 410 Ned. el. De wateren stroomen er gedeeltelijk naar de Saaie en gedeeltelijk naar de Werra; tot de eersten behooren: de Ilm, de Unstrut en de Gera, — tot de tweeden: de Hasel, de Schmalkalde en de Hörsel. Het klimaat in het Woudgewest is nog al guur, maar in de noordelijke streken zachter en aangenamer; de gemiddelde jaarlijksche warmte is te Gotha 7,4° C. Er zijn 4 steden, en van deze telt Gotha bgna 23000 inwoners, terwijl het zielental der overige beneden 10000 blijft.

De landbouw neemt er bgna 61% en het bosch nagenoeg 30% der geheele oppervlakte in beslag. Men teelt er dezelfde gewassen als in Coburg, doch de veeteelt is er op verre na niet zoo aanzienlijk; in 1873 had men er ruim 6000 paarden, 34000 runderen, 90000 schapen, 28000 zwijnen en 20000 geiten. Er is veel wild, en men delft er bruin- en steenkolen, ijzererts en zout. Er bestaan onderscheidene ijzersmelterijen, fabrieken van ijzeren voorwerpen, geweerfabrieken, naaldenfabrieken, kalkbranderijen, porseleinfabrieken, pottebakkerijen, pijpenfabrieken, glasblazerijen, suikerfabrieken, bierbrouwerijen enz., en de handel is er zeer levendig. De Thüringer Spoorweg doorsnijdt over eene lengte van 50 Ned. mijl het land en heeft er onderscheidene zijtakken. Voor het volksonderwijs wordt er veel gedaan: er zgn 190 scholen met 303 onderwijzers, 5 ambachtscholen, eene kweekschool voor onderwijzers, eene hoogere burgerschool voor jongens en eene voor meisjes, een gymnasium met 20 leeraren en eene handelsschool, — de laatste 5 te Gotha, alsmede een progymnasium met eene reaalschoool te Ohrdruf. Men heeft merkwaardige verzamelingen voor Wetenschap en Kunst op het kasteel Friedenstein te Gotha, alsmede een nieuw muséum en eene sterrewacht aldaar. Te Gotha eindelijk zijn de uitgebreide boeken kaartendrukkerijen van Justus Perthes en Friedrich Andréas Perthes gevestigd.

In het hertogdom Saksen-Coburg-Gotha heeft men een beperkt-monarchalen regéringsvorm, rustende op de grondwet van 3 Mei 1852. De Hertog — tegenwoordig Ernst II, geboren den 21sten Junij 1818 en aan het bewind sedert den 29sten Januarij 1844 — is het opperhoofd van den Staat. Elk der beide hertogdommen heeft een afzonderlijken, doch voor algemeene belangen hebben zij een gemeenschappelijken Landdag. Die van Coburg bestaat uit 11 en die van Gotha uit 19 leden, en deze vormen te zamen den gemeenschappelijken Landdag. De verkiezingen zijn indirect en geschieden voor een tijdperk van 4 jaren.

Aan het hoofd van het staatsbeheer bevindt zich een ministérie met 2 afdeelingen, ééne voor Coburg en ééne voor Gotha, en aan het hoofd van dat bewind is een minister van Staat geplaatst. De gemeenten worden er door gekozene gemeenteraden bestuurd, — de regtsbedeeling is er goed geregeld, en de financiën bevinden er zich in goeden toestand. Het Hertogdom heeft in den Bondsraad ééne stem en zendt 2 afgevaardigden naar den Duitschen Rijksdag. De steden Coburg en Gotha zijn beide residentiën van den Hertog.

Dit hertogdom verwisselde, evenals de overige Saksische landen, meermalen van souverein en voert eerst na de boedelscheiding van 1826 den naam van Saksen-Coburg-Gotha. Het bestuur werd in 1828 gereorganiseerd en aan een ministérie toevertrouwd, aan welks hoofd zich tot aan 1839 Anton von Carlowitz bevond. Na hem had korten tijd de vrijheer von Stein en sedert 1840 de vrijheer von Lepel het bewind in handen. Deze werd echter bij de troonsbeklimming van Ernst II in 1844 door den voorlaatste vervangen, waarna de voormalige spanning tusschen vertegenwoordiging en regéring ophield en zeer vrijzinnige hervormingen ingevoerd werden, zoodat er zelfs in 1848 de rust bewaard bleef. In 1851 werd von Stein opgevolgd door von Seebach; in het volgende jaar kwam de thans vigérende grondwet tot stand, en in 1858 en 1859 eene betere regterlijke organisatie.

In laatstgenoemd jaar kwam de geheime staatsraad Francke aan het hoofd der ministeriële afdeeling voor Coburg, terwijl von Seebach de belangen van Gotha bleef behartigen. In het algemeen stonden de Hertog en de regéring aan de zijde van Pruissen, zooals o. a. bleek in den Pruissisch-Oostenrijkschen Oorlog van 1866. In 1873 kwam de gemeenschappelijke Landdag tot stand, die bij afwisseling te Coburg en te Gotha zitting houdt, en in 1874 werd de wet betreffende de wijziging der grondwet van 1852 afgekondigd. Nog altijd bekleedt de vrijheer von Seebach zijne betrekking, doch Francke is door den staaatsraad Rose vervangen.

< >