Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 14-08-2018

Russell

betekenis & definitie

Russell is de naam van een oud Engelsch geslacht, hetwelk, naar men meent, met Willem de Veroveraar in Engeland gekomen is, waarna het in 1539 de waardigheid van pair en in 1570 den titel der graven van Bedford ontving. De vermaardste telg van dezen stam is:

John Russell, een uitstekend Britsch staatsman. Hij werd geboren den 19den Augustus 1792, was de derde zoon van den zesden hertog van Bedford, studeerde te Cambridge, werd reeds in 1813 lid van het Parlement en was er sedert 1819 met ijver voor eene hervorming der kieswet werkzaam. Zijne voorstellen in 1819 en 1822 werden bij de eerste lezing, doch dat van 1826 eerst bij de tweede lezing verworpen. In dien strijd had hij zich allengs aan het hoofd geplaatst der Whigs, en hij zag zich in die hoedanigheid bevestigd, toen hij in 1828 met kracht en met goed gevolg ijverde voor de opheffing der Test-act. In 1830 was op nieuw Parlementshervorming zijne leus, en schoon hij niet aanstonds de overwinning behaalde, ontstond door zijn toedoen de gisting, die de aftreding van den hertog van Wellington na zich sleepte. In November van dat jaar zag lord Grey zich belast met de vorming van een nieuw kabinet; Russell werd hiervan geen lid, maar erlangde toch de betrekking van algemeen betaalmeester. In Maart 1831 diende hij zijne vermaarde reformbill in, welke eerst door het HoogerHuis verworpen, maar in 1832 aangenomen werd; doch in 1834, bij het aftreden der Whigs, legde hij zijne betrekking neder, om zich in 1835 met de leiding der oppositie tegen het Tory-kabinet te belasten. Weldra moest dit laatste bezwijken, en in het ministérie Melbourne werd Russell staatssecretaris van Binnenlandsche Zaken.

Intusschen wisten zijne tegenstanders zijne herkiezing in Devonshire te beletten. Hij was de ziel van het Kabinet en nam deel aan de hoogst belangrijke hervormingen van dien tijd, inzonderheid aan de verbetering der armenwet, der wet op het openbaar onderwijs en der wet op de regterlijke organisatie. Tevens wist hij de Chartisten en Radicalen in toom te houden. In 1841 trad hij af, werd door Londen weder afgevaardigd naar het Parlement en ondersteunde het ministérie-Peel in zijne bemoeijingen tot bevordering van handelsvrijheid en van verbetering van het lot der arbeidende klasse en tot handhaving der rust in Ierland. Na het aftreden van Peel vormde hij een nieuw Kabinet en bekleedde daarin de waardigheid van eersten minister en van lord der schatkist. Met kracht streed hij voor de vrijheid van handel, doch trad af in 1852, was weder werkzaam als leider der oppositie, en werd in het coalitie-bewind Aberdeen minister zonder portefeuille. In 1853 stond hij het beheer van Buitenlandsche Zaken, voorloopig door hem waargenomen, af aan lord Clarendon en werd na het uitbarsten van den oorlog met Rusland voorzitter van het Privy Council. In Januarij 1855 nam hij zijn ontslag als minister en werd eerlang door zijne ambtgenooten gevolgd.

In het nieuwe ministérie-Palmerston aanvaardde hij de portefeuille van Koloniën en nam deel aan de vredes-onderhandelingen te Weenen. Daar hij hierbij vele aanvallen te verduren had, legde hij de portefeuille neder; doch nam in 1859 weder zitting in het ministérie-Palmerston als minister van Buitenlandsche Zaken en werd den 30sten Julij 1861 als graaf Russell van Ardsalla tot pair benoemd. Gedurende den Italiaanschen oorlog verzette hij zich niet tegen de annexatie van Savoye door Frankrijk, — bij den Poolschen opstand in 1863 leed hij eene nederlaag, daar de Russische regéring zijne nota’s ter zijde legde, — in den Amerikaanschen oorlog bood hij vruchteloos zijne tusschenkomst aan, — en in den DuitschDeenschen oorlog trok hij partij voor Denemarken. Een en ander was weinig geschikt om zijn aanzien als staatsman te vermeerderen. Toen Palmerston den 18den October 1865 overleed, trad hij als eerste minister in diens plaats, terwijl hij het bewind van Buitenlandsche Zaken toevertrouwde aan graaf Clarendon.

In 1866 diende Gladstone eene nieuwe reformbill in, maar deze vond zoo grooten tegenstand, dat Russell den 26sten Junij van genoemd jaar zijn ontslag nam. Na dien tijd heeft hij geen staatsambt bekleed, maar bleef met ijver in het Hooger Huis werkzaam, waar hij zich in 1875 aan het hoofd stelde der anti-Turksche beweging. Hij is een bekwaam, eerlijk, rondborstig en vaderlandlievend staatsman, die zich als redenaar niet zoozeer door een verheven stijl als wél door helderheid van denkbeelden onderscheidt. Smartelijk werd hij getroffen door het verlies van zijn oudsten zoon, die op den 9den Januarij 1876 overleed. Van de geschriften van Russell vermelden wij: „Essay on the history of the English government and constitution (1821; 2de druk 1873)”, — „Memoirs of the affairs of Europe, from the peace of Utrecht to the present time (1824—1829, 2 din)”, — „Life and times of C. J. Fox (1859—1867, 3 din)”, — en „Recollections and suggestions (2de druk 1875)”.

— Voorts vermelden wij:

Odo Russell, een Britsch diplomaat, geboren den 20sten February 1829. Reeds in 1849 werd hij attaché bij het Britsch gezantschap te Weenen, en was later werkzaam bij de ambassades te Parijs, Weenen, Constantinopel en Washington, zag zich in 1858 benoemd tot gezant te Florence, werd in 1870 onderstaatssecretaris bij het departement van Buitenlandsche Zaken, vertrok als vertegenwoordiger van Engeland naar het Duitsche hoofdkwartier te Versailles, en werd in 1871 gezant te Beriijn. Tevens is hij sedert 1872 lid van het Privy Council.

Charles William Russell, een Engelsch geleerde, geboren in 1812 te Killough in het Iersche graafschap Down. Hij studeerde eerst te Drogheda en vervolgens te Maynooth, en werd hier hoogleeraar in de Kerkgeschiedenis. Hij schreef o. a.: „Life of cardinal Mezzofanti (1858; 2de druk 1863)”, — „Calendar of state papers: Ireland, James I (1872—1875,3 dln)”, — en „Palimpsest literature (1867)”.

William Howard Russell, een Engelsch dagbladschrijver en jaren lang werkzaam als berigtgever van de „Times”. Hij werd geboren te Lilyvale in het graafschap Dublin in 1821, studeerde te Dublin, werd in 1850 advocaat, en begaf zich in 1854 als speciale correspondent van de „Times” naar de Krim. Hij woonde de veldslagen bij aan de Alma, bij Balaklawa en bij Inkjerman, was tegenwoordig bij de verovering van Sebastópol, — voorts bij de krooning van keizer Alexander II te Moskou, en bevond zich gedurende den opstand in Indie in het gevolg van lord Clyde, terwijl zijne brieven in de „Times” steeds met groote belangstelling werden ontvangen. Nadat hij in 1858 in Engeland was teruggekeerd, stichtte hij de „Army and Navy Gazette”. Wegens zijne geschokte gezondheid kon hij in 1859 den oorlog in Italië niet bijwonen, en ook van het krijgstooneel in de Vereenigde Staten keerde hij spoedig terug, nadat hij zich door de beschrijving van den rampspoedigen slag van Bull-Run (21 Julij 1861) het ongenoegen der Noordelijken op den hals had gehaald.

Na het openen van den Duitschen veldtogt van 1866 werd hij naar het Oostenrijksche hoofdkwartier gezonden, bevond zich bij den slag van Königgrätz en ontsnapte ternaauwernood aan het dreigend gevaar. Gedurende den Duitsch-Franschen oorlog bevond hij zich in het hoofdkwartier van den Pruissischen Kroonprins en was zoowel tegenwoordig bij de capitulatie van Sedan als bij de belegering van Parijs. Van zijne geschriften vermelden wij: „Letters from the Crimea (1855—1856)”, — „The war from the landing at Gallipoli to the death of lord Raglan (1855)”, — „The war from the death of lord Raglan to the peace at Paris (1856)”, — „The expedition to the Crimea (nieuwe druk 1876)”, — „Diary in India (nieuwe druk 1875)”, — „My diary in North and South (namelijk in Amerika)”, — „Canada, its defences (1875)”, — „The adventures of dr. Brady (1869)”, — „My diary in the East (1869)”, — en „My diary during the last great war (1873)”.

< >